Per 1 juli 2011 zijn er enkele ingrijpende wijzigingen doorgevoerd in de heffing van btw over het privégebruik van een auto van de zaak. Deze wetswijziging heeft geleid tot een grote hoeveelheid bezwaarschriften. Tot op heden heeft de belastingdienst circa twee miljoen bezwaren ontvangen die betrekking hebben op deze materie. De staatssecretaris heeft deze bezwaren aangewezen als een zogenoemd collectief massaal bezwaar. De Hoge Raad heeft op 21 april 2017 beslist op de belangrijkste rechtsvragen en belanghebbenden deels in het gelijk gesteld. De belastingdienst heeft de belanghebbenden vervolgens tot 15 juli 2017 in de gelegenheid gesteld om hun bezwaren nader te motiveren en aannemelijk te maken dat de bijtelling van het forfait voor hen te hoog uitvalt.
mr. R. Vos en mr. R.J. de Jong
BTW-bulletin nr. 12, 2017
Roelof Vos is advocaat bij Hertoghs advocaten in Rotterdam. Ook is hij als geregistreerd MfN mediator actief. Roelof is vakdocent Mootcourt Fiscaal aan de Universiteit van Leiden, docent NOB Procesvoering en redacteur van BTW Bulletin (Kluwer). Bij Startupbootcamp is Roelof werkzaam als mediator in Amsterdam en London om startups te assisteren bij interne conflicten dan wel deze te voorkomen door middel van pre-mediation.
donderdag 28 december 2017
woensdag 13 december 2017
Schending fiscale neutraliteit bij weigering btw teruggaafverzoek na afloop van vijfjaarstermijn
Onlangs verscheen de conclusie van Advocaat-Generaal M. Compos Sánchez-Bordona over een zaak waarin het gaat om de termijn waarbinnen de btw in aftrek kan worden gebracht, het beginsel van fiscale neutraliteit en de evenredigheid. In deze btw-kwestie betreft de vraag van de verwijzende rechter de termijn waarbinnen de btw-aftrek kan worden verricht en of de termijn voor belastingteruggaaf kan worden berekend vanaf een tijdstip waarop (enkel) aan de materiële voorwaarden voor de uitoefening van het recht op belastingteruggaaf is voldaan of dat moet worden vastgehouden aan een formele voorwaarde (vijfjaarstermijn).
https://www.hertoghsadvocaten.nl/nl/nieuws/hertoghs-beschouwt/schending-fiscale-neutraliteit-bij-weigering-btw-teruggaafverzoek-na-afloop-vijfjaarstermijn
Hertoghs beschouwt #44
donderdag 16 november 2017
Alsnog medische btw vrijstelling en schadevergoeding
Heeft een ondernemer ten onrechte btw voldaan op aangifte? Een vordering tot schadevergoeding behoort tot de mogelijkheden, mits die voldoende is onderbouwd. Een acupuncturist ging daarvoor onlangs naar de fiscale rechter vanwege te veel betaalde btw.
http://taxlive.nl/-/hertoghs-alsnog-medische-btw-vrijstelling-en-schadevergoeding-
mr. R.Vos en mr. R. Jeronimus
woensdag 15 november 2017
Mediation als "gamechanger" om fiscale conflicten op te lossen
Als Youp van ’t Hek een hele column wijdt aan de
Belastingdienst,3 is het wellicht tijd om even rechtop te
gaan zitten. Hij is immers de man die Heineken op de
knieën kreeg met het merk Buckler. Het is bij de Belastingdienst
volgens Youp een grote ‘kolerezooi’. Er wordt niet
gecontroleerd en de goeie mensen die dat konden zijn bij
de Belastingdienst vertrokken door een vertrekregeling die
€ 700 miljoen heeft gekost.
Loop je als belastingplichtige wel tegen de lamp zoals
BN’ers Cootje Stompé of Robin van Linschoten dan
besteedt in elk geval de pers daar ruim aandacht aan. In
het AD van 25 augustus 2017 schrijft Sheila Sitalsing:4 ‘je
eindigt dan als ontbijtprakje’. Deze verhalen hebben volgens
haar een disciplinerende werking op andere belastingplichtigen.
De belastingmoraal is volgens haar hoog in Nederland.
Slechts 20% van de belastingplichtigen meent dat de
Staat iets van hem afpakt. Zij vraagt zich af of dat zo blijft
nu het zo’n ‘soepzooitje’ is bij de Belastingdienst.
We leven in een tijd dat dingen makkelijk kunnen schuiven:
niets is zeker. Wie had immers voor mogelijk gehouden dat
Zwarte Piet zou verdwijnen bij onder andere warenhuis De
Bijenkorf? Veranderingen vinden doorgaans van onderaf
– gezien de hoeveelheid burgerinitiatieven die er op dit
moment zijn – ook wel weer hun weg.
MBB, september 2017, nr. 9
mr. R. Vos en drs. A.J van Raay
woensdag 1 november 2017
Accijnsheffing: voorhanden hebben zonder wetenschap ?!
Rechtbank Gelderland 14 februari 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:699 In de onderhavige zaak is
eiser binnen de Europese Unie actief op het gebied van transport en logistiek.
Hij adviseert en bemiddelt voor personen en bedrijven die vanuit en naar de EU
goederen tussen lidstaten vervoeren. Sinds 2003 verricht eiser deze
werkzaamheden vanuit een VOF. Op 27 november 2013 is op verzoek van de
Belastingdienst / Douane door de FIOD een onderzoek gestart naar eiser en de
VOF in verband met een transport van ‘vermoedelijk’ niet-veraccijnsde
waterpijptabak. Eiser is vervolgens op 15 januari 2014 aangehouden door een
opsporingsambtenaar van de FIOD en op 15 en 16 januari 2014 als verdachte
gehoord. In het overzichtsproces-verbaal van de FIOD van 25 maart 2014 komt
onder meer tot uitdrukking dat de vermeende zending waterpijptabak deel
uitmaakte van een grotere lading, die de VOF in opdracht van D heeft laten
vervoeren vanuit Litouwen en vervolgens heeft opgeslagen in een door eiser
gehuurde loods. De goederen zijn daarna door twee uit Engeland overgekomen
medewerkers van D omgepakt en aan verschillende adressen in Nederland en
Engeland verzonden. Eiser heeft het verblijf van de twee medewerkers geregeld,
de voor het verdere vervoer benodigde documenten opgemaakt en de vervoerders
uitgezocht. Eiser is aanwezig geweest bij de ontvangst van de goederen en later
bij het laden voor verdere verzending. Ook heeft eiser materialen gekocht voor
het ompakken van de goederen. Naar aanleiding van de bevindingen van de FIOD
heeft de inspecteur van de Belastingdienst op 28 november 2014 een
naheffingsaanslag accijns opgelegd ten bedrage van Euro 679.062 en Euro 23.201
belastingrente. Niet in geschil is dat sprake is van accijnsgoederen waarover
geen accijns is geheven. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of eiser wel
als belastingplichtige voor de accijns kan worden aangemerkt. In de Wet op de
accijns is bepaald dat onder uitslag tot verbruik (onder meer) wordt verstaan
“het voorhanden hebben” van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingssysteem
indien daarover geen accijns is geheven (artikel 2, lid 1, aanhef en onder b
Wet op de accijns). Op grond van artikel 51, lid 1, onder b Wet op de accijns
kan de accijns vervolgens worden geheven van de persoon die die accijnsgoederen
voorhanden heeft en enig persoon die bij het voorhanden hebben betrokken is. De
accijnswetgeving is gebaseerd op Europese wetgeving, waaronder de Accijnsrichtlijn
2008 (1). In deze richtlijn komt tot uitdrukking dat het voorhanden hebben van
accijnsgoederen waarvoor geen accijns is geheven als uitslag wordt aangemerkt.
In de daarvoor geldende Richtlijn 92/12/EEG (2) werd het voorhanden hebben van
een accijnsgoed weliswaar niet expliciet als uitslag tot verbruik aangeduid,
maar uit de rechtspraak van het Hof van Justitie EU (3) volgde dat ook onder de
oude richtlijn het voorhanden hebben als uitslag tot verbruik moest worden
beschouwd. In de Wet op de accijns was toen – in artikel 2f – “het voorhanden
hebben” wel al expliciet als belastbaar feit opgenomen.
De inspecteur voerde in de onderhavige procedure onder andere aan dat dit
wetenschapsvereiste niet langer van toepassing is en verwees hiervoor naar de
parlementaire geschiedenis bij de wijziging van de Wet op de accijns naar
aanleiding van de nieuwe accijnsrichtlijn. Daarin komt inderdaad tot
uitdrukking dat de wetgever het wetenschapsvereiste niet meer van belang vindt
voor de toepassing van artikel 2, lid 1, onderdeel b, Wet op de accijns. Dit
vereiste vloeit – aldus de wetgever – niet voort uit de Accijnsrichtlijn 2008.
De inspecteur stelde zich derhalve op het standpunt dat hij met de overlegging
van het overzichtsproces-verbaal aannemelijk had gemaakt dat eiser
onveraccijnsde accijnsgoederen voorhanden heeft gehad, althans betrokken is
geweest bij het voorhanden hebben daarvan.
De rechtbank Gelderland volgt de inspecteur in zijn betoog. De inspecteur
hoeft dus niet aannemelijk te maken dat eiser wist of redelijkerwijze kon weten
dat het voorhanden hebben betrekking had op accijnsgoederen. Wel brengt een
redelijke uitleg van de Accijnsrichtlijn 2008 en de Wet op de accijns naar het
oordeel van de rechtbank mee dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld te
bewijzen dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Een andere uitleg zou
met zich meebrengen dat in feite sprake is van risicoaansprakelijkheid waardoor
de keuze van degene aan wie de naheffingsaanslag wordt opgelegd in de keten van
betrokkenen volledig arbitrair wordt. Overigens helpt dat de eiser in deze zaak
niet, want de rechtbank is – gelet op alle feiten en omstandigheden – van
oordeel dat eiser had moeten twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn
opdrachtgever D. Zo heeft eiser zonder enig nader onderzoek alle opdrachten van
D uitgevoerd en was hij nauw betrokken bij deze transacties.
Zo heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op dit punt in ieder geval
op 5 september 2013 een ander standpunt ingenomen. De rechtbank is van oordeel
dat ook in de aangepaste Wet op de accijns het wetenschapsvereiste een rol
blijft spelen. Weliswaar noemt de accijnsrichtlijn het wetenschapsvereiste
niet, maar dat is volgens de rechtbank ook niet nodig omdat het “voorhanden
hebben” die wetenschap impliceert. Ook bij betrokkenheid bij het voorhanden
hebben is, naar het oordeel van de rechtbank, wetenschap essentieel. Er moet –
aldus de rechtbank – enige kennis aanwezig zijn omtrent het antwoord op de
vraag waarbij men dan wel betrokken is. Wij ondersteunen deze uitspraak van
harte. Daarnaast zijn wij van mening dat de vaste jurisprudentie van de Hoge
Raad hier wel heel makkelijk opzij wordt geschoven. De jurisprudentie is
ontwikkeld naar aanleiding van de uitleg omtrent artikel 2f Wet op de accijns.
Artikel 2f is weliswaar niet langer van toepassing, maar de tekst van artikel 2
lid 1, onderdeel b Wet op de accijns is vrijwel identiek aan de tekst van het
oude 2f Wet op de accijns. In beide artikelen maakt het “wetenschapsvereiste”
geen onderdeel uit van de wettekst. Toch heeft dit volgens de Hoge Raad steeds
een rol gespeeld. Het laatste woord is hier wat ons betreft in ieder geval nog
(lang) niet over gezegd. Meer in zijn algemeenheid dient het belastbare feit
“voorhanden hebben” naar onze mening (zeer) terughoudend te worden toegepast.
In veel gevallen ligt aan het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen
immers een eerdere uitslag tot verbruik ten grondslag (zoals bijvoorbeeld de
uitslag uit een accijnsgoederenplaats). Alleen indien deze (eerdere) uitslag
niet kan worden aangetoond, zou de inspecteur moeten teruggrijpen naar het
vangnet “voorhanden hebben”. En dan alleen voor zover de inspecteur in het
bewijs slaagt dat degene die onveraccijnsde goederen voorhanden heeft (of
daarbij betrokken is), daar ook wetenschap van heeft.
Meer info: vos@hertoghsadvocaten.nl
Bij inkeer altijd de laagst mogelijke straf
Krijg ik bij inkeer een boete opgelegd, en zo ja hoe hoog?
Sinds de eerste wijziging van de inkeerregeling per 2010 verschillen
belastingplichtigen en de Belastingdienst daarover van mening. Rechtbank Gelderland
gaf hierop onlangs het antwoord dat vanwege het legaliteitsbeginsel bij inkeer
altijd de laagste straf geldt. Dat oordeel is wat ons betreft geheel terecht,
maar is wel tegen het zere been van de overheid. Het demissionair kabinet wil
de werking van de inkeerregeling immers ernstig inperken, ook voor het
verleden. De boeteoplegging in inkeerzaken is dan ook een principiële
kwestie waarover de Hoge Raad zal moeten beslissen.
Hertoghs beschouwt d.d.
8 augustus 2017
Scholenconstructie en misbruik van recht; blijven zitten of toch over(stag)?
De gemeente Woerden heeft tegen een vergoeding die lager is dan de kostprijs nieuwe multifunctionele gebouwen aan een stichting geleverd. Desbetreffende gebouwen zijn gedeeltelijk bestemd voor scholen waardoor gedeelte(n) van dit gebouw om niet voor basisonderwijs ter beschikking wordt gesteld, overige gedeelte(n) worden tegen een vergoeding in gebruik
genomen. De centrale (rechts)vraag in deze casus is of recht op volledige aftrek bestaat van de voor de bouw van dat gebouw betaalde belasting over de toegevoegde waarde, of dat sprake is van gedeeltelijke aftrek, te weten naar evenredigheid van de gedeelten van dat gebouw die de verkrijger voor economische activiteiten gebruikt dan wel of dat sprake is van een gekunstelde constructie – misbruik van recht – waardoor aftrek niet kan worden toegelaten.
In deze publicatie gaan wij naar aanleiding van beantwoording van de aan het HvJ gestelde vragen nader in op het eindarrest van de Hoge Raad in de zaak van de gemeente Woerden alsook de toepassing van het beginsel van misbruik van recht (fraus legis).
De btw-scholenconstructies Vanaf het jaar 2012 ligt vanuit de belastingdienst een focus op de zogenoemde ‘scholenconstructies’. Bij een dergelijke constructie levert een gemeente een gebouw, nadat zij deze opgeleverd heeft gekregen, aan een stichting of vereniging. De gemeente kan – in algemene zin – alle btw in relatie tot de kosten van de bouw van het gebouw in vooraftrek brengen.
Al op 17 februari 2012 oordeelde de Hoge Raad in de zaak Gemeente Gemert-Bakel (ECLI:NL:HR:2012:BR4486) dat het Gerechtshof Arnhem in een van de eerste btw-scholenconstructies moest nagaan of sprake was van misbruik van recht.
Onder verwijzing naar het reeds gewezen arrest in de zaak van de Gemeente Albrandswaard oordeelde het Gerechtshof Arnhem dat (ook) hier geen sprake was van misbruik van recht. In de zaken Gemeente Middelharnis (ECLI:NL:HR:2012:BR4476) en Gemeente Nijkerk (ECLI:NL:HR:2015:1363) werd misbruik van recht echter wel aangenomen omdat het recht op aftrek van de ter zake van de bouw van de school op een artificiële wijze zou zijn gecreëerd. Een eenduidig antwoord op de vraag wanneer sprake is van misbruik van recht in relatie tot scholenconstructies
lijkt te ontbreken. Des te meer indien men de zaken Gemeente Albrandswaard ECLI:NL:HR:2012:BR4525), Gemeente Ermelo (ECLI:NL:HR:2012:BY3261) en Gemeente Aalten (ECLI:NL:HR:2014:979) eveneens bij de beantwoording van die vraag in ogenschouw neemt. In deze zaken oordeelde de Hoge Raad namelijk dat van misbruik van recht geen sprake was.
Uit de zaken Gemeente Gemert-Bakel, Gemeente Middelharnis, Gemeente Nijkerk, Gemeente Albrandswaard, Gemeente Ermelo, Gemeente Hardinxveld-Giessendam en Gemeente Aalten valt echter wel een ‘modus operandi’ van de inspecteur te ontdekken. Als het gaat om het voeren van verweer in een procedure tegen desbetreffende scholenconstructies wenst de inspecteur het recht op (volledige) aftrek te beperken en brengt, alsook in die van de gemeente Woerden, de volgende
argumenten in stelling:
1 De macht om als eigenaar over het pand te beschikken is niet overgegaan;
2 Er is geen sprake van een belaste levering;
3 Indien sprake is van 1 en 2, dan worden de transacties met de derde als overheid verricht;
4 Indien sprake is van 1, 2 en 3, dan hebben de leveringen niet onder bezwarende titel plaatsgevonden;
5 Indien sprake is van 1, 2, 3 en 4, dan is sprake van misbruik van recht.
Misbruik van recht (fraus legis)
Een van de vragen in de zaak Gemeente Woerden was of misbruik van recht aan de orde is indien de gemeente met het oog op een btw-besparing gebruik heeft gemaakt van een daartoe vooraf opgezette btw-constructie en of op grond daarvan de inspecteur de in aftrek gebrachte btw rechtmatig kon naheffen.
Sinds de HvJ-zaak Halifax (C-255/02) is duidelijk geworden dat het beginsel van rechtsmisbruik (misbruik van recht of fraus
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CEC414&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 19-10-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
legis), een beroep op het recht van de Europese Unie (EU) uitsluit, dit ongeacht of sprake is van een puur nationale btw zaak. Het beginsel van rechtsmisbruik in het kader van de btw mag daarentegen geen afbreuk doen aan het beginsel van de rechtszekerheid of het recht van een ondernemer om zijn onderneming zo te structureren of te kiezen voor zodanige transacties dat hij minder btw hoeft te betalen. Een van de kenmerken van misbruik van recht is dat misbruik van recht enkel door derden wordt (vast)gesteld (de belastingdienst en de rechter) en altijd in weerwil van een ondernemer wordt gesteld. Een ondernemer houdt zich formeel gezien aan de letter van de btw-wetgeving, maar wordt desalniettemin geconfronteerd met een beperking van zijn ‘OBrechten’ zoals het recht op vooraftrek. Eventuele maatregelen dienen – conform Halifax – dan ook beperkt te blijven tot de omvang van de transactie(s) waarop derden stellen dat daaromtrent sprake is van misbruik van recht. Dit brengt met zich mee dat alleen die transacties waarmee een misbruik gepaard is gegaan, moeten worden geherdefinieerd zodat die situatie wordt hersteld zoals zij zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen. Misbruik van recht brengt daarnaast met zich mee dat een Belastingadministratie met terugwerkende kracht nabetaling van de afgetrokken bedragen kan
vorderen (naheffen) voor elke transactie waarvan zij vaststelt – de bewijslast ligt immers bij de inspecteur – dat misbruik is gemaakt van het recht op aftrek.
In 2006 heeft het HvJ in de zaak Halifax (C-255/02) – kort samengevat – bepaald dat sprake is van misbruik van recht met betrekking tot de heffing van btw indien aan twee cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:
1 De (in geding zijnde) betrokken handelingen moeten, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden in de desbetreffende bepalingen van de Btw-richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting daarvan, ertoe leiden dat in strijd met het doel van deze bepalingen een belastingvoordeel wordt toegerekend,
en;
2 Wanneer uit een geheel van objectieve factoren blijkt dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen. Omtrent de bewijslast van de inspecteur inzake het aantonen van misbruik van recht is het niet voldoende dat wordt aangetoond dat een bepaalde transactie tot belastingvoordeel leidt, dat de transactie het doel heeft belasting te besparen of
dat een bepaalde transactie geen andere reden of verklaring kan hebben dan het realiseren van een btw-voordeel. Er dient door de inspecteur eveneens aannemelijk te worden gemaakt (objectieve gegevens) dat de transactie leidt tot een belastingvoordeel dat in strijd is met het doel van de Btw-richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze richtlijn. Onzes inziens is dit punt het meest belangrijke punt. De aftrekregeling van de Btw-richtlijn heeft namelijk tot doel
ondernemers geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw.
Strijdigheid met de Btw-richtlijn lijkt ons dan ook zeer lastig te bewijzen (aannemelijk te maken).
Zoals verwoord in onder andere Abbey National en Zita Modes waarborgt het gemeenschappelijke btw-stelsel namelijk een volstrekt neutrale fiscale behandeling ten opzichte van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat ervan, mits die activiteiten op zich in beginsel aan de heffing van btw zijn onderworpen. Een belastingautoriteit c.q. de belastingrechter dient dan ook gemotiveerd aan te geven op welke wijze een btw-constructie in weerwil is met de formele
toepassing van de voorwaarden van de Btw-richtlijn en de nationale wet- en regelgeving.
Feiten en geschil gemeente Woerden
In de zaak van de gemeente Woerden (de Gemeente) gaat het om twee panden die de Gemeente laat bouwen voor multifunctioneel gebruik. De gebouwen zijn zogenoemde ‘brede scholen’ waarbij onderwijs wordt gecombineerd met bijvoorbeeld opvang, zorg, welzijn, sport en cultuur. De Gemeente was aanvankelijk van plan om de brede scholen zelf in eigendom te houden en ze te verhuren aan een stichting. Van dit plan heeft zij tijdens de bouw van de scholen afgezien op
advies van haar fiscaal adviseur. Ter uitvoering van de fiscale structuur heeft de Gemeente de gebouwen aan de Stichting Gebouwen Beheer Woerden (de Stichting) geleverd. Desbetreffende gebouwen zijn beide voor een bedrag lager dan de kostprijs geleverd.
Op basis van de fiscale structuur met als doel de integratielevering te voorkomen, werd niet langer uitgegaan van (vrijgestelde) verhuur aan de Stichting maar van een (belaste) levering tegen een koopsom van ongeveer 10% van de bouwkosten. Op deze wijze kon de druk van btw worden verminderd met ongeveer 90%. De btw is vervolgens berekend over de verkoopprijs en de door de Stichting verschuldigde koopsom is omgezet in een rentedragende lening. Ook heeft de
Stichting een gedeelte van de betrokken gebouwen om niet in gebruik gegeven aan drie instellingen voor bijzonder basisonderwijs. De overige gedeelten zijn onder bezwarende titel verhuurd aan verschillende huurders. Deze verhuur onder bezwarende titel is vrijgesteld van btw, behoudens de verhuur van de sportaccommodaties. Ter zake van de oplevering aan de Gemeente in rekening gebrachte btw is vervolgens nagenoeg geheel in aftrek gebracht.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank komt op basis van alle feiten en omstandigheden (ten eerste) tot de conclusie dat de Gemeente met haar handelingen wel degelijk de macht om als eigenaar over de schoolgebouwen te beschikken aan de Stichting heeft overgedragen. Volgens de rechtbank is het hierbij niet van belang dat sprake is van de koopoptie, een boetebeding, of het Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CEC414&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 19-10-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Feit dat de Gemeente invloed op de Stichting kan uitoefenen doordat zij in het bestuur van de Stichting is vertegenwoordigd. De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is van aan de btw onderworpen leveringen van nieuwe onroerende zaken in de zin van de Wet OB 1968, mits verricht door een ondernemer. Ook deze laatste horde wordt door de rechtbank genomen. De rechtbank is van mening dat niet ‘als overheid’ maar als ondernemer is geleverd. De enige vraag die dientengevolge door de rechtbank moet worden beantwoord, is of de aan de Gemeente berekende btw bij de voorbereiding en de realisatie van de schoolgebouwen in aanmerking komt voor aftrek of dat dit recht mag worden ontzegd omdat sprake is van misbruik van recht. En hier gaat het voor de Gemeente bij de rechtbank ‘mis’. De rechtbank geeft in eerste instantie aan – conform jurisprudentie van het HvJ – dat een ieder, in elk opzicht, waaronder het fiscale, de voor hem voordeligste structuur mag kiezen ter realisering, maar dat begrenzing bestaat in het verbod van misbruik van recht. Echter omtrent de eerste en tweede (Halifax-)voorwaarden, overweegt de rechtbank dat hieraan wordt voldaan aangezien de aanvankelijke opzet van de Gemeente bestond uit het (vrijgesteld) verhuren van de brede scholen en dat voorbelasting met betrekking deze vrijgestelde ondernemershandelen niet voor aftrek in aanmerking dienen te komen.
Nu de Gemeente via een conglomeraat van speciaal daartoe in het leven geroepen (rechts)handelingen dit alsnog bereikt is sprake van strijdigheid met doel en strekking. Voor de tweede voorwaarde verwijst de rechtbank naar de door de inspecteur aangedragen feiten en omstandigheden. De rechtbank meent dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt – op basis van
objectieve factoren – dat het wezenlijke doel van eiseres was gelegen in het verkrijgen van een (substantieel) belastingvoordeel en komt daarmee tot de conclusie dat in casu sprake is van misbruik van recht. De verrichte (rechts)handeling wordt door de rechtbank geherdefinieerd naar een integratielevering (wegens de aanvankelijk voorgenomen van btw vrijgestelde verhuur) in het jaar van de eerste ingebruikname. Overwegingen gerechtshof Het gerechtshof behandelt eerst de vragen of en, zo ja, in hoeverre de Gemeente door de overdracht van de gebouwen aan de Stichting economische activiteiten heeft verricht en of die activiteiten belast zijn met btw. Omtrent de levering van het gebouw ziet het gerechtshof geen aanknopingspunten om in een geval als het onderhavige een levering uit te sluiten. Daarmee sluit het gerechtshof aan bij de arresten Gemeente Gemert-Bakel en Gemeente Albrandswaard waar in soortgelijke situaties, met soortgelijke beperkende voorwaarden, eveneens sprake was van een levering. Het gerechtshof merkt verder op dat het begrip ‘levering van een goed’ in de zin van de btw op basis van vaste jurisprudentie van het HvJ
moet worden bepaald zodat niet naar de eigendomsoverdracht in de door het toepasselijke nationale recht voorziene vormen moet worden gekeken, maar dat het begrip levering eveneens blijkt op basis van elke handeling houdende een overdracht van een lichamelijke zaak door een partij, die de andere partij in staat stelt daadwerkelijk daarover te beschikken als ware zij eigenaar van die zaak (HvJ Shipping and Forwarding Enterprise Safe, HvJ Auto Lease Holland B.V. en HvJ Centralan Property Ltd).
Omtrent de overdracht onder bezwarende titel komt het gerechtshof tot het oordeel dat de Gemeente, hoewel daar ter zitting naar is gevraagd, niet heeft kunnen verklaren waarom de waarde van de gebouwen slechts 10% bedraagt. Anders dan de rechtbank komt het gerechtshof tot het oordeel dat de overdracht van een gebouw, dat uit meerdere afzonderlijk te exploiteren en te gebruiken delen bestaat, tegen een vergoeding die alleen is toe te rekenen aan enkele van die delen, uiteenvalt in verschillende leveringen van de desbetreffende gedeelten van het gebouw en daarom met zich meebrengt dat onderscheid gemaakt dient te worden tussen de leveringen van bepaalde delen van het gebouw. Volgens het gerechtshof zijn slechts bepaalde leveringen door de Gemeente als ondernemer verricht. Dit brengt met zich mee dat de Gemeente ‘slechts’ 10% van de haar in rekening gebrachte voorbelasting in aftrek kan brengen. Ook misbruik van recht komt aan de orde en kan volgens het gerechtshof alleen betrekking hebben op die delen van het gebouw die door belanghebbende tegen vergoeding zijn geleverd. Het gerechtshof acht niet aannemelijk dat belanghebbende misbruik van recht kan worden verweten. Wel plaats het gerechtshof een belangrijke kanttekening. Het
gerechtshof meent dat voor het geval ervan uit moet worden gegaan dat de Gemeente leveringen heeft verricht van twee (gehele) gebouwen tegen een vergoeding en de Gemeente die leveringen heeft verricht in het kader van haar onderneming, dat in dat geval sprake is van misbruik van recht. Met de rechtbank is het gerechtshof van oordeel dat in dit geval is voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden en dat sprake is van misbruik van recht. Bovenstaande redenering van het gerechtshof is echter opmerkelijk te noemen. In plaats van het herdefiniëren van de verrichte (rechts)handelingen op basis van misbruik van recht wordt de bedoeling van de levering van de leverende ondernemer geherdefinieerd zodat aan misbruik van recht niet wordt toegekomen. Op basis van deze redenering van het gerechtshof heeft de Gemeente (slechts) aanspraak op aftrek van 10% van de ter zake van de verwerving van de onderhavige gebouwen in rekening gebrachte btw.
Conclusie A-G Van Hilten en HR-arrest van 29 mei 2015
In deze zaak heeft (in eerste maal) A-G Van Hilten zich in haar conclusie van 21 mei 2014 (vooral) gericht op de vraag of Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CEC414&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 19-10-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Het gerechtshof kon oordelen dat de Gemeente de gebouwen deels tegen vergoeding en deels om niet heeft geleverd. A-G Van Hilten concludeert, onder verwijzing naar het arrest Gemeente Armbrecht, dat het mogelijk is een gebouw in gedeelten aan één afnemer te leveren waarbij een verschillende fiscale behandeling mogelijk is. Hierbij geldt dan wel dat de leverancier (vooraf) een keuze dient te maken om een deel als ondernemer en een deel als niet-ondernemer te leveren. In tegenstelling tot het gerechtshof komt A-G Van Hilten wel tot de conclusie dat de Gemeente de bedoeling had het hele
gebouw te leveren en dat de overeengekomen prijs ziet op de levering van het gehele gebouw. Vervolgens is het dan van belang om na te gaan of A-G Van Hilten het gerechtshof volgt dat in dat geval dan sprake is van misbruik van recht. Ook in dat kader wordt het gerechtshof niet gevolgd. A-G Van Hilten maakt een vergelijking met een vergelijkbare structuur zoals de Gemeente Albrandswaard had toegepast. Evenals in de zaak van de Gemeente Albrandswaard ziet A-G Van Hilten niet
dat sprake zou zijn van misbruik van recht. Naar aanleiding van de conclusie van A-G Van Hilten is door de Hoge Raad bij arrest van 29 mei 2015 een prejudiciële vraag gesteld aan het HvJ. Samengevat was de vraag van de Hoge Raad of recht op volledige, dan wel aftrek bestond van
slechts een gedeelte van de voor de oplevering van de gebouwen in rekening gebrachte btw. Enige verwijzingen naar een btw-constructie of misbruik van recht werd door de Hoge Raad achterwege gelaten. Bij arrest van 22 juni 2016 antwoordde het HvJ vervolgens dat de Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de belastingplichtige in de gegeven omstandigheden (levering voor een lagere prijs) recht heeft op volledige aftrek van de voor de bouw van dat gebouw betaalde btw, en niet slechts op gedeeltelijke aftrek van die belasting naar evenredigheid van de gedeelten van dat gebouw
die de verkrijger voor economische activiteiten gebruikt. Daarbij geldt (zelfs) dat indien de verkrijger een gedeelte van het betrokken gebouw om niet aan een derde in gebruik geeft, dit zonder betekenis blijft. De Hoge Raad verbindt aan de uitkomst van de vraag van het HvJ gevolgen voor de toepassing van misbruik van recht terwijl het hof hieromtrent niet wordt ingelicht. De Hoge Raad meent onder verwijzing naar de zaak Gemeente Albrandswaard waarbij geen sprake was van misbruik van recht, dat indien volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat, in casu geen sprake is van misbruik van recht. Dit brengt met zich mee dat indien de lijn van de Hoge Raad gevolgd kan worden dat leveringen tegen een vergoeding die (belangrijk) lager zijn dan de kostprijs niet langer ter zake doet indien een belastingplichtige volledig recht op aftrek van voorbelasting heeft c.q. behoudt en haar activiteiten zodanig mag structureren dat de omvang van de belastingschuld beperkt blijft. Deze uitkomst lijkt bijna te mooi om waar te zijn.
Conclusie A-G Ettema en HR-eindarrest van 7 juli 2017
Ook is het HvJ – op basis van de formulering van de prejudiciële vraag – ervan uitgegaan dat de Gemeente aangemerkt werd als ondernemer in de zin van de btw en dat de gebouwen zijn geleverd onder bezwarende titel en daarmee een economische activiteit werd. Juist omtrent dit punt is A-G Ettema kritisch. A-G Ettema concludeert dat de Hoge Raad niet had mogen aannemen dat de levering van de gebouwen onder bezwarende titel als economische activiteit mocht worden gekwalificeerd aangezien niet is getoetst aan het ‘duurzameopbrengstcriterium’. Volgens A-G Ettema is geen sprake van ‘duurzaam optreden op een markt’ aangezien het gaat om een incidentele handeling waarbij de schoolgebouwen niet worden aangeboden op een markt. Hierdoor kunnen desbetreffende leveringen van de gebouwen niet worden aangemerkt als economische activiteiten met als gevolg dat het
recht op aftrek van voorbelasting moet worden geweigerd.
Een ander interessant punt is dat A-G Ettema in haar conclusie niet ingaat op het vraagstuk van misbruik van recht aangezien volgens haar de uitspraak van het HvJ eveneens geen aanleiding geeft voor een andersluidend oordeel. Het boek omtrent misbruik van recht werd daarmee gesloten.
Gevolgen voor de praktijk
Het is gelet op de gehele gang van zaken niet verwonderlijk dat het eindoordeel van de Hoge Raad luidt dat de naheffingsaanslag moest worden vernietigd. Toch plaatsen wij wel twee kanttekeningen bij de uitkomst van deze ‘scholenconstructie’. Het lijkt ons namelijk geen gegeven dat indien sprake is van een levering onder bezwarende titel daarmee ook sprake is van een economische activiteit. Ook lijkt ons het verband tussen volledige aftrek van voorbelasting en de conclusie dat in dat geval geen sprake is van misbruik van recht een uitzondering op de (hoofd)regel. Wij zien beide
punten dan ook graag nog eens bevestigd worden door de Hoge Raad.
Omtrent het aantonen van misbruik van recht is – zoals bevestigd – het voor een inspecteur niet voldoende om enkel te stellen én aannemelijk te maken dat een bepaalde transactie tot een belastingvoordeel leidt. In een dergelijk geval dient eveneens aannemelijk te worden gemaakt dat een specifieke transactie leidt tot een belastingvoordeel dat (ook) in strijd is met het doel van de Btw-richtlijn. Daarbij geldt dat – indien misbruik wordt aangenomen –enkel die transactie mag worden
geherdefinieerd. Nu bij misbruik van recht geen sprake is van fraude, mogen lidstaten niet verdergaan dan ter bereiking van die doelstellingen noodzakelijk is (het innen van btw). Misbruik van recht kan in dat licht volgens ons dan ook niet leiden tot een bestuurlijke boete. Voor een boete is een duidelijke en ondubbelzinnige rechtsgrondslag vereist, hetgeen bij van Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CEC414&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 19-10-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Misbruik van recht ontbreekt.
Op basis van de besproken uitspraken kan worden opgemaakt dat ook bij (scholen)constructies, geen sprake is van misbruik van recht indien volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat én (daarmee) sprake is van een economische activiteit. Juist omtrent dat laatste punt lijkt ons het laatste nog niet gezegd. Het enige wat we weten is dat de staatssecretaris in onderhavige zaak niet verder komt dan het gerechtshof met zijn stelling dat sprake is van misbruik van recht. Dit terwijl de staatssecretaris dit leerstuk voldoende achtte om soortgelijke btwconstructies te bestrijden. Nu de staatssecretaris te horen heeft gekregen dat misbruik van recht niet aan de orde was – en
dat hij moet blijven zitten – verwachten wij dat de staatssecretaris de spelregels zal veranderen door middel van nieuwe wettelijke maatregelen. Wellicht dat een ‘at arm’s length-principe’ in de btw de staatssecretaris kan helpen te bezien wat onafhankelijke partijen als normale prijs achten om vervolgens het recht op vooraftrek hieraan te koppelen. Wordt vervolgd
…
Voetnoten
[1]
Mr. R. Vos (advocaat) en mr. R. Jeronimus (advocaat) zijn beiden verbonden aan Hertoghs advocaten te Rotterdam.
genomen. De centrale (rechts)vraag in deze casus is of recht op volledige aftrek bestaat van de voor de bouw van dat gebouw betaalde belasting over de toegevoegde waarde, of dat sprake is van gedeeltelijke aftrek, te weten naar evenredigheid van de gedeelten van dat gebouw die de verkrijger voor economische activiteiten gebruikt dan wel of dat sprake is van een gekunstelde constructie – misbruik van recht – waardoor aftrek niet kan worden toegelaten.
In deze publicatie gaan wij naar aanleiding van beantwoording van de aan het HvJ gestelde vragen nader in op het eindarrest van de Hoge Raad in de zaak van de gemeente Woerden alsook de toepassing van het beginsel van misbruik van recht (fraus legis).
De btw-scholenconstructies Vanaf het jaar 2012 ligt vanuit de belastingdienst een focus op de zogenoemde ‘scholenconstructies’. Bij een dergelijke constructie levert een gemeente een gebouw, nadat zij deze opgeleverd heeft gekregen, aan een stichting of vereniging. De gemeente kan – in algemene zin – alle btw in relatie tot de kosten van de bouw van het gebouw in vooraftrek brengen.
Al op 17 februari 2012 oordeelde de Hoge Raad in de zaak Gemeente Gemert-Bakel (ECLI:NL:HR:2012:BR4486) dat het Gerechtshof Arnhem in een van de eerste btw-scholenconstructies moest nagaan of sprake was van misbruik van recht.
Onder verwijzing naar het reeds gewezen arrest in de zaak van de Gemeente Albrandswaard oordeelde het Gerechtshof Arnhem dat (ook) hier geen sprake was van misbruik van recht. In de zaken Gemeente Middelharnis (ECLI:NL:HR:2012:BR4476) en Gemeente Nijkerk (ECLI:NL:HR:2015:1363) werd misbruik van recht echter wel aangenomen omdat het recht op aftrek van de ter zake van de bouw van de school op een artificiële wijze zou zijn gecreëerd. Een eenduidig antwoord op de vraag wanneer sprake is van misbruik van recht in relatie tot scholenconstructies
lijkt te ontbreken. Des te meer indien men de zaken Gemeente Albrandswaard ECLI:NL:HR:2012:BR4525), Gemeente Ermelo (ECLI:NL:HR:2012:BY3261) en Gemeente Aalten (ECLI:NL:HR:2014:979) eveneens bij de beantwoording van die vraag in ogenschouw neemt. In deze zaken oordeelde de Hoge Raad namelijk dat van misbruik van recht geen sprake was.
Uit de zaken Gemeente Gemert-Bakel, Gemeente Middelharnis, Gemeente Nijkerk, Gemeente Albrandswaard, Gemeente Ermelo, Gemeente Hardinxveld-Giessendam en Gemeente Aalten valt echter wel een ‘modus operandi’ van de inspecteur te ontdekken. Als het gaat om het voeren van verweer in een procedure tegen desbetreffende scholenconstructies wenst de inspecteur het recht op (volledige) aftrek te beperken en brengt, alsook in die van de gemeente Woerden, de volgende
argumenten in stelling:
1 De macht om als eigenaar over het pand te beschikken is niet overgegaan;
2 Er is geen sprake van een belaste levering;
3 Indien sprake is van 1 en 2, dan worden de transacties met de derde als overheid verricht;
4 Indien sprake is van 1, 2 en 3, dan hebben de leveringen niet onder bezwarende titel plaatsgevonden;
5 Indien sprake is van 1, 2, 3 en 4, dan is sprake van misbruik van recht.
Misbruik van recht (fraus legis)
Een van de vragen in de zaak Gemeente Woerden was of misbruik van recht aan de orde is indien de gemeente met het oog op een btw-besparing gebruik heeft gemaakt van een daartoe vooraf opgezette btw-constructie en of op grond daarvan de inspecteur de in aftrek gebrachte btw rechtmatig kon naheffen.
Sinds de HvJ-zaak Halifax (C-255/02) is duidelijk geworden dat het beginsel van rechtsmisbruik (misbruik van recht of fraus
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CEC414&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 19-10-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
legis), een beroep op het recht van de Europese Unie (EU) uitsluit, dit ongeacht of sprake is van een puur nationale btw zaak. Het beginsel van rechtsmisbruik in het kader van de btw mag daarentegen geen afbreuk doen aan het beginsel van de rechtszekerheid of het recht van een ondernemer om zijn onderneming zo te structureren of te kiezen voor zodanige transacties dat hij minder btw hoeft te betalen. Een van de kenmerken van misbruik van recht is dat misbruik van recht enkel door derden wordt (vast)gesteld (de belastingdienst en de rechter) en altijd in weerwil van een ondernemer wordt gesteld. Een ondernemer houdt zich formeel gezien aan de letter van de btw-wetgeving, maar wordt desalniettemin geconfronteerd met een beperking van zijn ‘OBrechten’ zoals het recht op vooraftrek. Eventuele maatregelen dienen – conform Halifax – dan ook beperkt te blijven tot de omvang van de transactie(s) waarop derden stellen dat daaromtrent sprake is van misbruik van recht. Dit brengt met zich mee dat alleen die transacties waarmee een misbruik gepaard is gegaan, moeten worden geherdefinieerd zodat die situatie wordt hersteld zoals zij zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen. Misbruik van recht brengt daarnaast met zich mee dat een Belastingadministratie met terugwerkende kracht nabetaling van de afgetrokken bedragen kan
vorderen (naheffen) voor elke transactie waarvan zij vaststelt – de bewijslast ligt immers bij de inspecteur – dat misbruik is gemaakt van het recht op aftrek.
In 2006 heeft het HvJ in de zaak Halifax (C-255/02) – kort samengevat – bepaald dat sprake is van misbruik van recht met betrekking tot de heffing van btw indien aan twee cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:
1 De (in geding zijnde) betrokken handelingen moeten, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden in de desbetreffende bepalingen van de Btw-richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting daarvan, ertoe leiden dat in strijd met het doel van deze bepalingen een belastingvoordeel wordt toegerekend,
en;
2 Wanneer uit een geheel van objectieve factoren blijkt dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen. Omtrent de bewijslast van de inspecteur inzake het aantonen van misbruik van recht is het niet voldoende dat wordt aangetoond dat een bepaalde transactie tot belastingvoordeel leidt, dat de transactie het doel heeft belasting te besparen of
dat een bepaalde transactie geen andere reden of verklaring kan hebben dan het realiseren van een btw-voordeel. Er dient door de inspecteur eveneens aannemelijk te worden gemaakt (objectieve gegevens) dat de transactie leidt tot een belastingvoordeel dat in strijd is met het doel van de Btw-richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze richtlijn. Onzes inziens is dit punt het meest belangrijke punt. De aftrekregeling van de Btw-richtlijn heeft namelijk tot doel
ondernemers geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw.
Strijdigheid met de Btw-richtlijn lijkt ons dan ook zeer lastig te bewijzen (aannemelijk te maken).
Zoals verwoord in onder andere Abbey National en Zita Modes waarborgt het gemeenschappelijke btw-stelsel namelijk een volstrekt neutrale fiscale behandeling ten opzichte van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat ervan, mits die activiteiten op zich in beginsel aan de heffing van btw zijn onderworpen. Een belastingautoriteit c.q. de belastingrechter dient dan ook gemotiveerd aan te geven op welke wijze een btw-constructie in weerwil is met de formele
toepassing van de voorwaarden van de Btw-richtlijn en de nationale wet- en regelgeving.
Feiten en geschil gemeente Woerden
In de zaak van de gemeente Woerden (de Gemeente) gaat het om twee panden die de Gemeente laat bouwen voor multifunctioneel gebruik. De gebouwen zijn zogenoemde ‘brede scholen’ waarbij onderwijs wordt gecombineerd met bijvoorbeeld opvang, zorg, welzijn, sport en cultuur. De Gemeente was aanvankelijk van plan om de brede scholen zelf in eigendom te houden en ze te verhuren aan een stichting. Van dit plan heeft zij tijdens de bouw van de scholen afgezien op
advies van haar fiscaal adviseur. Ter uitvoering van de fiscale structuur heeft de Gemeente de gebouwen aan de Stichting Gebouwen Beheer Woerden (de Stichting) geleverd. Desbetreffende gebouwen zijn beide voor een bedrag lager dan de kostprijs geleverd.
Op basis van de fiscale structuur met als doel de integratielevering te voorkomen, werd niet langer uitgegaan van (vrijgestelde) verhuur aan de Stichting maar van een (belaste) levering tegen een koopsom van ongeveer 10% van de bouwkosten. Op deze wijze kon de druk van btw worden verminderd met ongeveer 90%. De btw is vervolgens berekend over de verkoopprijs en de door de Stichting verschuldigde koopsom is omgezet in een rentedragende lening. Ook heeft de
Stichting een gedeelte van de betrokken gebouwen om niet in gebruik gegeven aan drie instellingen voor bijzonder basisonderwijs. De overige gedeelten zijn onder bezwarende titel verhuurd aan verschillende huurders. Deze verhuur onder bezwarende titel is vrijgesteld van btw, behoudens de verhuur van de sportaccommodaties. Ter zake van de oplevering aan de Gemeente in rekening gebrachte btw is vervolgens nagenoeg geheel in aftrek gebracht.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank komt op basis van alle feiten en omstandigheden (ten eerste) tot de conclusie dat de Gemeente met haar handelingen wel degelijk de macht om als eigenaar over de schoolgebouwen te beschikken aan de Stichting heeft overgedragen. Volgens de rechtbank is het hierbij niet van belang dat sprake is van de koopoptie, een boetebeding, of het Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CEC414&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 19-10-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Feit dat de Gemeente invloed op de Stichting kan uitoefenen doordat zij in het bestuur van de Stichting is vertegenwoordigd. De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is van aan de btw onderworpen leveringen van nieuwe onroerende zaken in de zin van de Wet OB 1968, mits verricht door een ondernemer. Ook deze laatste horde wordt door de rechtbank genomen. De rechtbank is van mening dat niet ‘als overheid’ maar als ondernemer is geleverd. De enige vraag die dientengevolge door de rechtbank moet worden beantwoord, is of de aan de Gemeente berekende btw bij de voorbereiding en de realisatie van de schoolgebouwen in aanmerking komt voor aftrek of dat dit recht mag worden ontzegd omdat sprake is van misbruik van recht. En hier gaat het voor de Gemeente bij de rechtbank ‘mis’. De rechtbank geeft in eerste instantie aan – conform jurisprudentie van het HvJ – dat een ieder, in elk opzicht, waaronder het fiscale, de voor hem voordeligste structuur mag kiezen ter realisering, maar dat begrenzing bestaat in het verbod van misbruik van recht. Echter omtrent de eerste en tweede (Halifax-)voorwaarden, overweegt de rechtbank dat hieraan wordt voldaan aangezien de aanvankelijke opzet van de Gemeente bestond uit het (vrijgesteld) verhuren van de brede scholen en dat voorbelasting met betrekking deze vrijgestelde ondernemershandelen niet voor aftrek in aanmerking dienen te komen.
Nu de Gemeente via een conglomeraat van speciaal daartoe in het leven geroepen (rechts)handelingen dit alsnog bereikt is sprake van strijdigheid met doel en strekking. Voor de tweede voorwaarde verwijst de rechtbank naar de door de inspecteur aangedragen feiten en omstandigheden. De rechtbank meent dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt – op basis van
objectieve factoren – dat het wezenlijke doel van eiseres was gelegen in het verkrijgen van een (substantieel) belastingvoordeel en komt daarmee tot de conclusie dat in casu sprake is van misbruik van recht. De verrichte (rechts)handeling wordt door de rechtbank geherdefinieerd naar een integratielevering (wegens de aanvankelijk voorgenomen van btw vrijgestelde verhuur) in het jaar van de eerste ingebruikname. Overwegingen gerechtshof Het gerechtshof behandelt eerst de vragen of en, zo ja, in hoeverre de Gemeente door de overdracht van de gebouwen aan de Stichting economische activiteiten heeft verricht en of die activiteiten belast zijn met btw. Omtrent de levering van het gebouw ziet het gerechtshof geen aanknopingspunten om in een geval als het onderhavige een levering uit te sluiten. Daarmee sluit het gerechtshof aan bij de arresten Gemeente Gemert-Bakel en Gemeente Albrandswaard waar in soortgelijke situaties, met soortgelijke beperkende voorwaarden, eveneens sprake was van een levering. Het gerechtshof merkt verder op dat het begrip ‘levering van een goed’ in de zin van de btw op basis van vaste jurisprudentie van het HvJ
moet worden bepaald zodat niet naar de eigendomsoverdracht in de door het toepasselijke nationale recht voorziene vormen moet worden gekeken, maar dat het begrip levering eveneens blijkt op basis van elke handeling houdende een overdracht van een lichamelijke zaak door een partij, die de andere partij in staat stelt daadwerkelijk daarover te beschikken als ware zij eigenaar van die zaak (HvJ Shipping and Forwarding Enterprise Safe, HvJ Auto Lease Holland B.V. en HvJ Centralan Property Ltd).
Omtrent de overdracht onder bezwarende titel komt het gerechtshof tot het oordeel dat de Gemeente, hoewel daar ter zitting naar is gevraagd, niet heeft kunnen verklaren waarom de waarde van de gebouwen slechts 10% bedraagt. Anders dan de rechtbank komt het gerechtshof tot het oordeel dat de overdracht van een gebouw, dat uit meerdere afzonderlijk te exploiteren en te gebruiken delen bestaat, tegen een vergoeding die alleen is toe te rekenen aan enkele van die delen, uiteenvalt in verschillende leveringen van de desbetreffende gedeelten van het gebouw en daarom met zich meebrengt dat onderscheid gemaakt dient te worden tussen de leveringen van bepaalde delen van het gebouw. Volgens het gerechtshof zijn slechts bepaalde leveringen door de Gemeente als ondernemer verricht. Dit brengt met zich mee dat de Gemeente ‘slechts’ 10% van de haar in rekening gebrachte voorbelasting in aftrek kan brengen. Ook misbruik van recht komt aan de orde en kan volgens het gerechtshof alleen betrekking hebben op die delen van het gebouw die door belanghebbende tegen vergoeding zijn geleverd. Het gerechtshof acht niet aannemelijk dat belanghebbende misbruik van recht kan worden verweten. Wel plaats het gerechtshof een belangrijke kanttekening. Het
gerechtshof meent dat voor het geval ervan uit moet worden gegaan dat de Gemeente leveringen heeft verricht van twee (gehele) gebouwen tegen een vergoeding en de Gemeente die leveringen heeft verricht in het kader van haar onderneming, dat in dat geval sprake is van misbruik van recht. Met de rechtbank is het gerechtshof van oordeel dat in dit geval is voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden en dat sprake is van misbruik van recht. Bovenstaande redenering van het gerechtshof is echter opmerkelijk te noemen. In plaats van het herdefiniëren van de verrichte (rechts)handelingen op basis van misbruik van recht wordt de bedoeling van de levering van de leverende ondernemer geherdefinieerd zodat aan misbruik van recht niet wordt toegekomen. Op basis van deze redenering van het gerechtshof heeft de Gemeente (slechts) aanspraak op aftrek van 10% van de ter zake van de verwerving van de onderhavige gebouwen in rekening gebrachte btw.
Conclusie A-G Van Hilten en HR-arrest van 29 mei 2015
In deze zaak heeft (in eerste maal) A-G Van Hilten zich in haar conclusie van 21 mei 2014 (vooral) gericht op de vraag of Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CEC414&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 19-10-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Het gerechtshof kon oordelen dat de Gemeente de gebouwen deels tegen vergoeding en deels om niet heeft geleverd. A-G Van Hilten concludeert, onder verwijzing naar het arrest Gemeente Armbrecht, dat het mogelijk is een gebouw in gedeelten aan één afnemer te leveren waarbij een verschillende fiscale behandeling mogelijk is. Hierbij geldt dan wel dat de leverancier (vooraf) een keuze dient te maken om een deel als ondernemer en een deel als niet-ondernemer te leveren. In tegenstelling tot het gerechtshof komt A-G Van Hilten wel tot de conclusie dat de Gemeente de bedoeling had het hele
gebouw te leveren en dat de overeengekomen prijs ziet op de levering van het gehele gebouw. Vervolgens is het dan van belang om na te gaan of A-G Van Hilten het gerechtshof volgt dat in dat geval dan sprake is van misbruik van recht. Ook in dat kader wordt het gerechtshof niet gevolgd. A-G Van Hilten maakt een vergelijking met een vergelijkbare structuur zoals de Gemeente Albrandswaard had toegepast. Evenals in de zaak van de Gemeente Albrandswaard ziet A-G Van Hilten niet
dat sprake zou zijn van misbruik van recht. Naar aanleiding van de conclusie van A-G Van Hilten is door de Hoge Raad bij arrest van 29 mei 2015 een prejudiciële vraag gesteld aan het HvJ. Samengevat was de vraag van de Hoge Raad of recht op volledige, dan wel aftrek bestond van
slechts een gedeelte van de voor de oplevering van de gebouwen in rekening gebrachte btw. Enige verwijzingen naar een btw-constructie of misbruik van recht werd door de Hoge Raad achterwege gelaten. Bij arrest van 22 juni 2016 antwoordde het HvJ vervolgens dat de Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de belastingplichtige in de gegeven omstandigheden (levering voor een lagere prijs) recht heeft op volledige aftrek van de voor de bouw van dat gebouw betaalde btw, en niet slechts op gedeeltelijke aftrek van die belasting naar evenredigheid van de gedeelten van dat gebouw
die de verkrijger voor economische activiteiten gebruikt. Daarbij geldt (zelfs) dat indien de verkrijger een gedeelte van het betrokken gebouw om niet aan een derde in gebruik geeft, dit zonder betekenis blijft. De Hoge Raad verbindt aan de uitkomst van de vraag van het HvJ gevolgen voor de toepassing van misbruik van recht terwijl het hof hieromtrent niet wordt ingelicht. De Hoge Raad meent onder verwijzing naar de zaak Gemeente Albrandswaard waarbij geen sprake was van misbruik van recht, dat indien volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat, in casu geen sprake is van misbruik van recht. Dit brengt met zich mee dat indien de lijn van de Hoge Raad gevolgd kan worden dat leveringen tegen een vergoeding die (belangrijk) lager zijn dan de kostprijs niet langer ter zake doet indien een belastingplichtige volledig recht op aftrek van voorbelasting heeft c.q. behoudt en haar activiteiten zodanig mag structureren dat de omvang van de belastingschuld beperkt blijft. Deze uitkomst lijkt bijna te mooi om waar te zijn.
Conclusie A-G Ettema en HR-eindarrest van 7 juli 2017
Ook is het HvJ – op basis van de formulering van de prejudiciële vraag – ervan uitgegaan dat de Gemeente aangemerkt werd als ondernemer in de zin van de btw en dat de gebouwen zijn geleverd onder bezwarende titel en daarmee een economische activiteit werd. Juist omtrent dit punt is A-G Ettema kritisch. A-G Ettema concludeert dat de Hoge Raad niet had mogen aannemen dat de levering van de gebouwen onder bezwarende titel als economische activiteit mocht worden gekwalificeerd aangezien niet is getoetst aan het ‘duurzameopbrengstcriterium’. Volgens A-G Ettema is geen sprake van ‘duurzaam optreden op een markt’ aangezien het gaat om een incidentele handeling waarbij de schoolgebouwen niet worden aangeboden op een markt. Hierdoor kunnen desbetreffende leveringen van de gebouwen niet worden aangemerkt als economische activiteiten met als gevolg dat het
recht op aftrek van voorbelasting moet worden geweigerd.
Een ander interessant punt is dat A-G Ettema in haar conclusie niet ingaat op het vraagstuk van misbruik van recht aangezien volgens haar de uitspraak van het HvJ eveneens geen aanleiding geeft voor een andersluidend oordeel. Het boek omtrent misbruik van recht werd daarmee gesloten.
Gevolgen voor de praktijk
Het is gelet op de gehele gang van zaken niet verwonderlijk dat het eindoordeel van de Hoge Raad luidt dat de naheffingsaanslag moest worden vernietigd. Toch plaatsen wij wel twee kanttekeningen bij de uitkomst van deze ‘scholenconstructie’. Het lijkt ons namelijk geen gegeven dat indien sprake is van een levering onder bezwarende titel daarmee ook sprake is van een economische activiteit. Ook lijkt ons het verband tussen volledige aftrek van voorbelasting en de conclusie dat in dat geval geen sprake is van misbruik van recht een uitzondering op de (hoofd)regel. Wij zien beide
punten dan ook graag nog eens bevestigd worden door de Hoge Raad.
Omtrent het aantonen van misbruik van recht is – zoals bevestigd – het voor een inspecteur niet voldoende om enkel te stellen én aannemelijk te maken dat een bepaalde transactie tot een belastingvoordeel leidt. In een dergelijk geval dient eveneens aannemelijk te worden gemaakt dat een specifieke transactie leidt tot een belastingvoordeel dat (ook) in strijd is met het doel van de Btw-richtlijn. Daarbij geldt dat – indien misbruik wordt aangenomen –enkel die transactie mag worden
geherdefinieerd. Nu bij misbruik van recht geen sprake is van fraude, mogen lidstaten niet verdergaan dan ter bereiking van die doelstellingen noodzakelijk is (het innen van btw). Misbruik van recht kan in dat licht volgens ons dan ook niet leiden tot een bestuurlijke boete. Voor een boete is een duidelijke en ondubbelzinnige rechtsgrondslag vereist, hetgeen bij van Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CEC414&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 19-10-2017. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Misbruik van recht ontbreekt.
Op basis van de besproken uitspraken kan worden opgemaakt dat ook bij (scholen)constructies, geen sprake is van misbruik van recht indien volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat én (daarmee) sprake is van een economische activiteit. Juist omtrent dat laatste punt lijkt ons het laatste nog niet gezegd. Het enige wat we weten is dat de staatssecretaris in onderhavige zaak niet verder komt dan het gerechtshof met zijn stelling dat sprake is van misbruik van recht. Dit terwijl de staatssecretaris dit leerstuk voldoende achtte om soortgelijke btwconstructies te bestrijden. Nu de staatssecretaris te horen heeft gekregen dat misbruik van recht niet aan de orde was – en
dat hij moet blijven zitten – verwachten wij dat de staatssecretaris de spelregels zal veranderen door middel van nieuwe wettelijke maatregelen. Wellicht dat een ‘at arm’s length-principe’ in de btw de staatssecretaris kan helpen te bezien wat onafhankelijke partijen als normale prijs achten om vervolgens het recht op vooraftrek hieraan te koppelen. Wordt vervolgd
…
Voetnoten
[1]
Mr. R. Vos (advocaat) en mr. R. Jeronimus (advocaat) zijn beiden verbonden aan Hertoghs advocaten te Rotterdam.
donderdag 27 juli 2017
Tax live: massaal bezwaar btw correctie privégebruik auto toch een individuele uitspraak op bezwaar
Hertoghs beschouwt:
Massaal bezwaar btw-correctie privégebruik auto, toch een individuele uitspraak
op bezwaar? nu ook op Tax Live.
http://taxlive.nl/-/hertoghs-massaal-bezwaar-btw-correctie-privegebruik-auto-toch-een-individuele-uitspraak-op-bezwaar-
http://taxlive.nl/-/hertoghs-massaal-bezwaar-btw-correctie-privegebruik-auto-toch-een-individuele-uitspraak-op-bezwaar-
dinsdag 25 juli 2017
Massaal bezwaar btw-correctie privégebruik auto: toch een individuele uitspraak op bezwaar?
Per 1 juli 2011 zijn ingrijpende wijzigingen doorgevoerd in
de heffing van btw over het privégebruik van een auto van de zaak. Deze
wetswijziging heeft geleid tot een ware tsunami aan bezwaarschriften. Tot op
heden heeft de belastingdienst circa twee miljoen bezwaarschriften ontvangen
die betrekking hebben op deze materie. De Staatssecretaris heeft deze bezwaren aangewezen als een
collectief massaal bezwaar. De Hoge Raad heeft op 21 april 2017 beslist op de
belangrijkste rechtsvragen en belanghebbenden deels in het gelijk gesteld. De
belastingdienst heeft ondernemers tot 15 juli 2017 in de gelegenheid gesteld om
hun bezwaren nader te motiveren en aannemelijk te maken dat de bijtelling van
het forfait voor hen te hoog uitvalt. In dit artikel betogen wij dat deze
termijn geen fatale termijn is en dat ons inziens voor wat betreft de
feitelijke vraag een individuele uitspraak op bezwaar dient te volgen. Tegen
een individuele afzonderlijke uitspraak op bezwaar staat - in tegenstelling tot
de collectieve uitspraak - voor iedere belanghebbende wel beroep bij de
rechtbank open. Ook indien geen teruggaaf wordt verleend staan – ook na
november 2017 – nog rechtsmiddelen open, waaronder beroep tegen de weigering
uitspraak op bezwaar te doen. Biedt de fiscale rechtsgang geen soelaas, dan
rest slechts een gang naar de civiele rechter.
www.hertoghsadvocaten.nl/nl/nieuws/hertoghs-beschouwt/massaal-bezwaar-btw-correctie-prive-gebruik-auto-toch-een-individuele-uitspraak-op-bezwaar/
UBO-register: opsporing versus privacy
Op
31 maart 2017 is het conceptwetsvoorstel Implementatiewet registratie
uiteindelijk belanghebbenden ter consultatie aangeboden. Deze wet dient ter
uitvoering van de Vierde Anti-witwasrichtlijn van de Europese Unie. Een
belangrijk onderdeel van de richtlijn betreft de invoering van het register
waarin de ultimate beneficial owner wordt geregistreerd, het zogenaamde
UBO-register. Nederland kiest voor een openbaar register. In deze bijdrage in
het Fiscaal Tijdschrift Vermogen gaan Angelique Perdaems en An Klaasse in op de
nieuwe verplichtingen, procedures en strafbaarstellingen die voortvloeien uit
het conceptwetsvoorstel alsmede op de vraag of het openbare register wel
voldoet aan het recht op privacy ex artikel 8 EVRM.
Een
publicatie van mr. A.J.C. Perdaems en mr. A.C.M. Klaasse van Hertoghs
advocaten. Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2017/6
Grand Opening Amsterdam Office
Wij
zijn live! Hertoghs Amsterdam is een feit. Op de unieke zwarte erker aan de
Raadhuisstraat 15 in Amsterdam prijken de letters van Hertoghs advocaten. Naast
onze vestigingen in Breda en Rotterdam kunt u nu dus ook in Amsterdam bij ons
terecht. Heeft u affiniteit met onze werkzaamheden of wilt u eens met ons
kennismaken, dan bent u van harte welkom op de Grand Opening. U kunt zich
aanmelden via onze site.
Pre-mediation in de markt!
Ruud Hendriks, Co-Founder van Startupbootcamp is een groot
voorstander van pre-mediation voor ‘bedrijfshuwelijken’ zoals bij startups,
want zoals hij zegt: “Je moet het dak repareren als de zon
schijnt en niet wachten tot het gaat regenen.”
maandag 24 juli 2017
Interview hoogleraar UVA mediation Dick Allewijn in Advocatenblad juli 2017
Interview Allewijn: 'Aanwezigheid advocaat bij mediation belangrijk.'
Dick Allewijn is de eerste hoogleraar mediation in ons land. Zijn onderzoek
richt zich onder meer op de vraag hoe de mediationgedachte meer geïntegreerd
kan worden in de juridische opleiding. Als hoogleraar wil hij de verbinding
leggen tussen het vak van mediator en de juridische wereld. Een gesprek over
alternatieve geschiloplossing, inhoudsgericht denken en mediationhelden.
Jurist van de toekomst
Dick Allewijn is als hoogleraar mediation benoemd aan een juridische
faculteit. ‘Dat is niet eens zo vanzelfsprekend’ vertelt hij. ‘Mediation is
namelijk geen juridisch vak, het is meer een sociaal-psychologisch proces.’
Toch past het goed bij de juridische opleiding vindt hij. ‘Voor de jurist van
de toekomst gaat het niet meer alleen om het vinden van de juiste juridische
oplossing; er is een heel palet aan oplossingen waar ze gebruik van kunnen
maken. In dat kader wil de VU de opleiding verrijken met niet-juridische vakken
zoals mediation.’ Zijn onderzoeksagenda is vrij ruim. Naast de vraag naar extra
aandacht voor mediation in de juridische opleiding, wil hij onderzoeken hoe het
vak van mediator beter uitgeoefend kan worden. En natuurlijk is hij als
hoogleraar mediation ook een soort boegbeeld van mediation.
Mediation een vanzelfsprekend alternatief voor rechtspraak?
De stelling dat mediation een vanzelfsprekend alternatief zou moeten zijn voor rechtspraak gaat te veel uit van een juridische benadering van mediation, vindt Allewijn. ‘Mediation is een vorm waarin partijen, buiten rechte, samen een conflict oplossen, maar er zijn meer vormen van geschiloplossing waar geen rechter aan te pas komt. Neem bijvoorbeeld het confraterneel overleg, of het viergesprek waarin twee advocaten met hun cliënten in gesprek gaan en een oplossing voor het conflict proberen te vinden. Ook nieuwe vormen krijgen steeds meer aandacht, zoals collaborative practices. Partijen spreken dan expliciet af dat ze niet gaan procederen. In feite is rechtspraak het alternatief voor alle gevallen waarin het partijen niet is gelukt het conflict samen op te lossen. Zij moeten een derde partij vragen om een beslissing te nemen.’
Weinig businessmediation
Mediation wordt veel toegepast in het arbeidsrecht en familierecht, maar andere terreinen zijn in opkomst. Allewijn noemt mediation bij de overheid en mediation in strafzaken. Hij vindt het opvallend dat businessmediation nog niet zo van de grond is gekomen, terwijl dit bij uitstek een gebied is waar vaak advocaten bij betrokken zijn. ‘Zijn partijen in dit soort geschillen meer op zoek naar win-winsituaties en voorkomt dat een conflict?’ Allewijn wil dit gaan onderzoeken. ‘Interessant ook om na te gaan waarom in andere landen juist wel veel wordt geprocedeerd bij zakelijke geschillen.’
Aanwezigheid advocaat bij een mediation belangrijk
Allewijn heeft veel ervaring als mediator. Hij stelt het op prijs wanneer advocaten aanwezig zijn bij een mediation. De deelnemers voelen zich dan meer gesteund is zijn ervaring, en daardoor komen ze eerder in beweging. Tegenwoordig zijn advocaten over het algemeen goed voorbereid op hun rol in een mediation.
Familierechtmediators zijn helden
Allewijn noemt familierechtmediators de helden van de mediationwereld. ‘In echtscheidingskwesties zijn vaak kinderen betrokken. Er wordt dan bijna altijd geprobeerd om via mediation een omgangsregeling tot stand te brengen, maar dat lukt maar in 40% van de gevallen waarin door een rechtbank naar mediation is verwezen. In alle andere gevallen moet de rechter alsnog uitspraak doen. Het is frustrerend als het je niet lukt om partijen tot een oplossing te laten komen en dat gebeurt in dit soort zaken dus met grote regelmaat.’ Allewijn heeft bewondering voor de mediators die blijven proberen om in mediation een goede omgangsregeling af te spreken.
Ervaar een mediation in de praktijk
Er is veel over mediation geschreven, maar wat er echt gebeurt in een mediation kun je alleen maar ervaren als je zelf aanwezig bent. Door het vertrouwelijke karakter van een mediation kan er namelijk niet inhoudelijk over gecommuniceerd worden. ‘Dus, heb je een kantoorgenoot die mediator is of als advocaat is betrokken bij een mediation, grijp dan je kans en loop eens mee’, adviseert Allewijn. ‘Veel juristen denken inhoudsgericht: er is een casus en die moet worden opgelost, maar bij mediation gaat het om het proces. Als je een mediation bijwoont, dan zie je de mensen aan tafel, hoor je wat hun motieven zijn en je ziet hoe de mediator het proces leidt. Hij werkt niet naar een specifieke oplossing toe, maar probeert de voorwaarden te creëren voor een door partijen gedragen oplossing. Sta dan ook eens bewust stil bij het verschil tussen inhoudsgericht en procesmatig werken’, sluit Allewijn af.
Dick Allewijn is per 1 april 2017 benoemd tot bijzonder hoogleraar mediation aan de VU. De bijzondere leerstoel mediation is ingesteld door de Mediatorsfederatie Nederland (MfN) en het Centrum voor Conflicthantering. Hij is oud-rechter en oud-bestuurslid van de rechtbank in Den Haag en Amsterdam. Dick Allewijn is lid van het College van Beroep van de tuchtrechtspraak voor mediators en heeft een eigen mediationpraktijk.
Mediation een vanzelfsprekend alternatief voor rechtspraak?
De stelling dat mediation een vanzelfsprekend alternatief zou moeten zijn voor rechtspraak gaat te veel uit van een juridische benadering van mediation, vindt Allewijn. ‘Mediation is een vorm waarin partijen, buiten rechte, samen een conflict oplossen, maar er zijn meer vormen van geschiloplossing waar geen rechter aan te pas komt. Neem bijvoorbeeld het confraterneel overleg, of het viergesprek waarin twee advocaten met hun cliënten in gesprek gaan en een oplossing voor het conflict proberen te vinden. Ook nieuwe vormen krijgen steeds meer aandacht, zoals collaborative practices. Partijen spreken dan expliciet af dat ze niet gaan procederen. In feite is rechtspraak het alternatief voor alle gevallen waarin het partijen niet is gelukt het conflict samen op te lossen. Zij moeten een derde partij vragen om een beslissing te nemen.’
Weinig businessmediation
Mediation wordt veel toegepast in het arbeidsrecht en familierecht, maar andere terreinen zijn in opkomst. Allewijn noemt mediation bij de overheid en mediation in strafzaken. Hij vindt het opvallend dat businessmediation nog niet zo van de grond is gekomen, terwijl dit bij uitstek een gebied is waar vaak advocaten bij betrokken zijn. ‘Zijn partijen in dit soort geschillen meer op zoek naar win-winsituaties en voorkomt dat een conflict?’ Allewijn wil dit gaan onderzoeken. ‘Interessant ook om na te gaan waarom in andere landen juist wel veel wordt geprocedeerd bij zakelijke geschillen.’
Aanwezigheid advocaat bij een mediation belangrijk
Allewijn heeft veel ervaring als mediator. Hij stelt het op prijs wanneer advocaten aanwezig zijn bij een mediation. De deelnemers voelen zich dan meer gesteund is zijn ervaring, en daardoor komen ze eerder in beweging. Tegenwoordig zijn advocaten over het algemeen goed voorbereid op hun rol in een mediation.
Familierechtmediators zijn helden
Allewijn noemt familierechtmediators de helden van de mediationwereld. ‘In echtscheidingskwesties zijn vaak kinderen betrokken. Er wordt dan bijna altijd geprobeerd om via mediation een omgangsregeling tot stand te brengen, maar dat lukt maar in 40% van de gevallen waarin door een rechtbank naar mediation is verwezen. In alle andere gevallen moet de rechter alsnog uitspraak doen. Het is frustrerend als het je niet lukt om partijen tot een oplossing te laten komen en dat gebeurt in dit soort zaken dus met grote regelmaat.’ Allewijn heeft bewondering voor de mediators die blijven proberen om in mediation een goede omgangsregeling af te spreken.
Ervaar een mediation in de praktijk
Er is veel over mediation geschreven, maar wat er echt gebeurt in een mediation kun je alleen maar ervaren als je zelf aanwezig bent. Door het vertrouwelijke karakter van een mediation kan er namelijk niet inhoudelijk over gecommuniceerd worden. ‘Dus, heb je een kantoorgenoot die mediator is of als advocaat is betrokken bij een mediation, grijp dan je kans en loop eens mee’, adviseert Allewijn. ‘Veel juristen denken inhoudsgericht: er is een casus en die moet worden opgelost, maar bij mediation gaat het om het proces. Als je een mediation bijwoont, dan zie je de mensen aan tafel, hoor je wat hun motieven zijn en je ziet hoe de mediator het proces leidt. Hij werkt niet naar een specifieke oplossing toe, maar probeert de voorwaarden te creëren voor een door partijen gedragen oplossing. Sta dan ook eens bewust stil bij het verschil tussen inhoudsgericht en procesmatig werken’, sluit Allewijn af.
Dick Allewijn is per 1 april 2017 benoemd tot bijzonder hoogleraar mediation aan de VU. De bijzondere leerstoel mediation is ingesteld door de Mediatorsfederatie Nederland (MfN) en het Centrum voor Conflicthantering. Hij is oud-rechter en oud-bestuurslid van de rechtbank in Den Haag en Amsterdam. Dick Allewijn is lid van het College van Beroep van de tuchtrechtspraak voor mediators en heeft een eigen mediationpraktijk.
Verdedigingsbeginsel: “andere afloop”-toets volop in beweging
Leidt schending van het
verdedigingsbeginsel tot vernietiging van de belastingaanslag? Het antwoord op
die vraag houdt de gemoederen in de Nederlandse belastingpraktijk al geruime
tijd bezig. Met name het spraakmakende arrest van het Hof van Justitie EU (HvJ
EU) “Sopropé” uit 2008 was voor veel belastingplichtigen aanleiding om de
schending van het verdedigingsbeginsel aan te voeren. In die douanezaak
oordeelde het HvJ EU dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging een
algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt dat van toepassing is wanneer de
administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een (rechts-)persoon
vast te stellen.
Dit recht op verdediging
omvat niet alleen de mogelijkheid een standpunt over de mogelijke navordering
kenbaar te maken, maar ook het recht op inzage van de stukken die op de zaak
betrekking hebben.
Vanaf 2007 is het
verdedigingsbeginsel opgenomen in artikel 41 van het Europees Handvest. In de
douanewetgeving is het verdedigingsbeginsel zelfs per 1 mei 2016 gecodificeerd.
Verdedigingsbeginsel: niet
alleen het douanerecht, óók andere belastingen
Hoewel het arrest Sopropé een
douanezaak betrof, is het inmiddels duidelijk dat het verdedigingsbeginsel een
veel ruimer toepassingsgebied heeft. Zo is het verdedigingsbeginsel ook van
toepassing op belastingen die weliswaar niet rechtstreeks Europees geregeld
zijn maar waarbij nationale bepalingen uitvoering geven aan het Europees recht.
Sprekende voorbeelden zijn de omzetbelasting en de accijnzen, waarbij in de
nationale wetgeving uitvoering wordt gegeven aan Europese richtlijnen. Maar het
verdedigingsbeginsel is ook van toepassing op nationale belastingen die
weliswaar niet via Europese richtlijnen worden geregeld, maar waarbij
Europeesrechtelijke aspecten een rol spelen. Zo zijn de op Europees niveau
geregelde vrijheden voor personen, goederen, vestiging en kapitaal onverkort
van toepassing op bijvoorbeeld de BPM, de vennootschaps- en de
inkomstenbelasting.
Ten einde duidelijkheid te
verkrijgen over de gevolgen van de schending van het verdedigingsbeginsel
stelde de Hoge Raad in 2013 in de Kamino-zaak prejudiciële vragen aan het HvJ
EU. Op 3 juli 2014 volgde het arrest van het HvJ EU (7). Uit dit arrest kan
worden afgeleid dat wanneer een belastingplichtige niet is gevraagd om zijn
zienswijze te geven vóórdat een aanslag (in dit geval: “uitnodiging tot betaling”)
is opgelegd, de rechten van de verdediging bij de totstandkoming van dat
besluit worden geschonden. Dat leidt tot nietigheid van het besluit, tenzij de
procedure van de totstandkoming van het besluit zonder die schending geen
andere afloop zou kunnen hebben gehad. Het is aan de nationale rechter om dit
verder in te vullen.
De Hoge Raad heeft vervolgens op 26 juni 2015 eindarrest in de Kamino-zaak gewezen. Voor de vraag of het besluitvormingsproces voor het vaststellen van de uitnodiging tot betaling geen andere afloop zou kunnen hebben gehad, is volgens de Hoge Raad in ieder geval niet vereist dat zonder de schending was afgezien van het vaststellen van de uitnodiging tot betaling (of dat deze op een lager bedrag zou zijn vastgesteld).
De Hoge Raad heeft vervolgens op 26 juni 2015 eindarrest in de Kamino-zaak gewezen. Voor de vraag of het besluitvormingsproces voor het vaststellen van de uitnodiging tot betaling geen andere afloop zou kunnen hebben gehad, is volgens de Hoge Raad in ieder geval niet vereist dat zonder de schending was afgezien van het vaststellen van de uitnodiging tot betaling (of dat deze op een lager bedrag zou zijn vastgesteld).
Van belang is – aldus de Hoge
Raad – dat de belastingplichtige een inbreng had kunnen leveren die voor het
vaststellen van de uitnodiging tot betaling van belang was en waarvan niet kan
worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop
had kunnen leiden.
Het is vervolgens aan de
rechter om dit aan de hand van de feiten te beoordelen. In de rechtspraak wordt
inmiddels over de “andere afloop”-toets gesproken.
In de Kamino-zaak leidde deze zogenoemde “andere afloop”-toets vervolgens niet tot de vernietiging van de uitnodiging tot betaling. Uit de feiten bleek namelijk dat de belastingplichtige het eens was met de door de inspecteur gecorrigeerde indeling van de goederen in het douanetarief en dus met de hoogte van de aanslag. De Hoge Raad besliste daarom dat een eventuele inbreng voorafgaande aan de uitnodiging tot betaling in zoverre dus niet tot een andere uitkomst had kunnen leiden.
In de Kamino-zaak leidde deze zogenoemde “andere afloop”-toets vervolgens niet tot de vernietiging van de uitnodiging tot betaling. Uit de feiten bleek namelijk dat de belastingplichtige het eens was met de door de inspecteur gecorrigeerde indeling van de goederen in het douanetarief en dus met de hoogte van de aanslag. De Hoge Raad besliste daarom dat een eventuele inbreng voorafgaande aan de uitnodiging tot betaling in zoverre dus niet tot een andere uitkomst had kunnen leiden.
Inmiddels heeft de Hoge Raad
een aantal zaken gewezen waarin de “andere afloop”-toets nader is ingevuld. En
dat is interessant, omdat de “andere afloop”-toets in de praktijk daadwerkelijk
tot vernietiging van een belastingaanslag kan leiden.
Zo heeft de Hoge Raad onder
meer in 2015 bepaald dat de “andere afloop”-toets ook betrekking kan hebben op
de inbreng van een juridische stelling voorafgaande aan de aanslag (9). In de
aan deze zaak voorafgaande hoger beroep procedure had het gerechtshof nog
bepaald dat een juridische stelling daarvoor niet relevant kan zijn, omdat een
juridische stelling ook nog nadien (dus na het opleggen van de aanslag) kan
worden ingebracht. Wel heeft de Hoge Raad over de inbreng van een juridische
stelling beslist dat dan door de rechter beoordeeld dient te worden of deze
stelling “zodanig houdt snijdt” dat deze tot een andere afloop had kunnen
leiden. Wat daaronder precies moet worden verstaan is niet duidelijk, maar het
lijkt ons dat alle stellingen die juridisch pleitbaar zijn daarvoor in
aanmerking komen.
Voor een nadere invulling van de “andere afloop”-toets is ook het op 16 september 2016 gewezen arrest van de Hoge Raad interessant (10). Uit het feit dat de inspecteur in de bezwaarfase aan de belastingplichtige een schikkingsvoorstel had aangeboden, kon volgens de Hoge Raad worden geconcludeerd dat niet is uitgesloten dat bij een juiste vooraankondiging het besluitvormingsproces van de inspecteur tot een andere afloop had kunnen leiden. De uitnodiging tot betaling werd vervolgens vanwege schending van het verdedigingsbeginsel vernietigd.
Voor een nadere invulling van de “andere afloop”-toets is ook het op 16 september 2016 gewezen arrest van de Hoge Raad interessant (10). Uit het feit dat de inspecteur in de bezwaarfase aan de belastingplichtige een schikkingsvoorstel had aangeboden, kon volgens de Hoge Raad worden geconcludeerd dat niet is uitgesloten dat bij een juiste vooraankondiging het besluitvormingsproces van de inspecteur tot een andere afloop had kunnen leiden. De uitnodiging tot betaling werd vervolgens vanwege schending van het verdedigingsbeginsel vernietigd.
Uit dit arrest kan dus worden
afgeleid dat het voor een belastingplichtige van belang kan zijn om te bepalen
welke contacten na het opleggen van de aanslagen dan wel uitnodigingen tot
betaling hebben plaatsgevonden, zoals (in dit geval) een schikkingsoverleg dat
bij een vooraankondiging van de aanslag eerder had kunnen plaatsvinden.
Uiteraard dient dan ook te
worden nagegaan of een toelichting op de feiten voorafgaand aan het opleggen
van de aanslagen dan wel uitnodigingen tot betaling tot een andere afloop had
kunnen leiden.
Als laatste willen wij nog wijzen op een recent arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2017. Hier speelde voor de “andere afloop”-toets vooral de waardering en interpretatie van de ingebrachte feiten een rol. De belanghebbende wees er in deze procedure op dat de rechtbank – vanwege een andere waardering en interpretatie van door de inspecteur verstrekte gegevens – tot de conclusie kwam dat de inspecteur de douanewaarde (en daarmee de uitnodiging tot betaling) te hoog had vastgesteld. Op basis hiervan oordeelde de Hoge Raad dat de belanghebbende – niet zonder redelijke grond – had kunnen aanvoeren dat de inspecteur de feiten op een andere wijze had moeten waarderen en interpreteren zodat hij niet tot het genomen besluit had kunnen komen. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af en vernietigt de uitnodiging tot betaling.
Het is van groot belang om in elke procedure waarin de schending van het verdedigingsbeginsel mogelijk een rol speelt, kritisch na te gaan op basis van welke feiten, juridische stellingen en/of nieuwe bewijsmiddelen kan worden beargumenteerd dat een tijdige inbreng mogelijk tot een ander besluit van de belastingdienst had kunnen leiden. Want dat de “andere afloop”-toets (en daarmee dus de schending van het verdedigingsbeginsel) dikwijls leidt tot vernietiging van de aanslag, dat is inmiddels een feit.
Als laatste willen wij nog wijzen op een recent arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2017. Hier speelde voor de “andere afloop”-toets vooral de waardering en interpretatie van de ingebrachte feiten een rol. De belanghebbende wees er in deze procedure op dat de rechtbank – vanwege een andere waardering en interpretatie van door de inspecteur verstrekte gegevens – tot de conclusie kwam dat de inspecteur de douanewaarde (en daarmee de uitnodiging tot betaling) te hoog had vastgesteld. Op basis hiervan oordeelde de Hoge Raad dat de belanghebbende – niet zonder redelijke grond – had kunnen aanvoeren dat de inspecteur de feiten op een andere wijze had moeten waarderen en interpreteren zodat hij niet tot het genomen besluit had kunnen komen. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af en vernietigt de uitnodiging tot betaling.
Het is van groot belang om in elke procedure waarin de schending van het verdedigingsbeginsel mogelijk een rol speelt, kritisch na te gaan op basis van welke feiten, juridische stellingen en/of nieuwe bewijsmiddelen kan worden beargumenteerd dat een tijdige inbreng mogelijk tot een ander besluit van de belastingdienst had kunnen leiden. Want dat de “andere afloop”-toets (en daarmee dus de schending van het verdedigingsbeginsel) dikwijls leidt tot vernietiging van de aanslag, dat is inmiddels een feit.
Hertoghs beschouwt
Efficiënte geschiloplossing in belastingzaken
Over de voorwaarden voor efficiënte geschiloplossing in belastingzaken en de belemmeringen die daarbij komen kijken, sprak dhr Booij, de voorzitter van het congres. Hij hield het tempo erin en wees om te beginnen op de geméleerde samenstelling van de groep aanwezigen, bestaande uit inspecteurs, mediators, fiscale advocaten, medewerkers van de Belastingdienst, leden van de rechtelijke macht en een (verdwaalde) reporter. Vervolgens las dhr Booij een illustratieve passage voor uit het boek Mediation in belastingzaken. Het betrof een voorbeeld van een gesprek dat in het kader van een boekenonderzoek plaatsvindt en "dat escaleert omdat onder de oppervlakte een (relatie)probleem doorettert". Uit het voorbeeld blijkt hoe gemakkelijk een (onschuldige) situatie kan escaleren. Als het om efficiënte oplossing van geschillen gaat, het thema van de middag, zal moeten worden gedacht aan variabelen als de (beperkte) doorlooptijd van een zaak, in de zin dat geschillen zo snel mogelijk moeten worden opgelost, de hoeveelheid energie die gaat zitten in het uit de wereld helpen van een bepaalde kwestie, maar ook aan de kosten die daarmee zijn gemoeid en het effect dat het oplossen van een geschil heeft op het herstel of behoud van een (goede) relatie. Om een geschil efficiënt op te lossen, moet eerst een conflict ontstaan, en dat kan verschillende oorzaken hebben, zo legde dhr Booij uit. Dat een conflict vervolgens escaleert, kan samenhangen met verschillende omstandigheden, zoals een gevoel van onmacht dat sommige belastingplichtigen in bepaalde situaties ervaren, soms ingegeven door de angst dat een boete wordt opgelegd, en dat werkt niet in de hand dat geschillen efficiënt worden opgelost. Ook de Belastingdienst kan (onbedoeld) aanleiding geven tot het uit de hand lopen van een verschil van inzicht, bijvoorbeeld als de dienst te wantrouwend is, en eigen (morele) oordelen velt over de (houding van de) belastingplichtige. De belastingplichtige kan de Belastingdienst, die een repeat player is als het gaat om behandeling van geschillen, ook als te kil ervaren, en dat kan eraan in de weg staan dat een geschil efficiënt wordt opgelost. Maar ook kan het zo zijn -een andere oorzaak van escalatie- dat een bepaalde bewijslastverdeling verhindert dat één van de partijen transparant is, en dat kan een oorzaak zijn van irritatie en vervolgens escalatie van de situatie. Tot slot ging dhr Booij in op enkele internationale ontwikkelingen, zoals de invloed die uitgaat van de uit het BEPS-project voortvloeiende aanpassingen van het internationale belastingrecht. Die aanpassingen zullen tot meer internationale conflicten leiden. Die kunnen worden opgelost door onderling-overlegprocedures. Dhr Booij wees erop dat in deze sfeer bindende arbitrage in zwang begint te komen en dat de ambities van enkele landen kunnen worden gerealiseerd door het gebruik van het zogenoemde multilaterale instrument. Maar ook mediation zal -liefst in een vroeg stadium- ingezet kunnen worden om internationale fiscale kwesties bespreekbaar te maken. Op dit vlak ontplooit dhr Booij initiatieven met fiscale specialisten uit andere landen, die mede inhouden dat ervaringen worden gedeeld en mediation, dat bij grensoverschrijdende geschillen nog in de kinderschoenen staat, verder wordt ontwikkeld.
WFR 2017 / 155
WFR 2017 / 155
woensdag 19 juli 2017
Aansprakelijkheid voor omzetbelastingschuld van fiscale eenheid niet strijdig met Unierecht
Op 17 maart 2017 heeft de Hoge Raad arrest gewezen over
de vraag of de aansprakelijkheid voor btw die binnen een fiscale eenheid is
verschuldigd EU-proof is. Belanghebbende nam het standpunt in dat de
aansprakelijkstelling strijdig was met de Btw richtlijn en unierechtelijke
beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid. De Hoge Raad verklaarde het
cassatieberoep van belanghebbende echter ongegrond. In deze publicatie
zet ik samen met Reinder de Jong de procedure bij de rechtbank, het gerechtshof
Amsterdam en de Hoge Raad uiteen en plaatsen wij kritische kanttekeningen bij
(het gebrek aan) rechtsbescherming voor belastingplichtigen gelet op de tekst
van artikel 43 Invorderingswet.
maandag 17 juli 2017
"Vechten is voor losers"
In het tijdschrift "Nos lungit Amecitia" van de Vereniging van Reünisten van het ASC/AVSV (uitgave 28, 2017) staat een advertentie van Partner-mediation met als titel "Vechten is voor losers". En zo is het!
woensdag 12 juli 2017
Wetgevingsoverleg Mediation: Ministerie van Veiligheid en Justitie
Op 5 juli 2019 heb ik namens de Vereniging voor Fiscale
Mediation (VFM) deelgenomen aan een Expertbijeenkomst over wetgeving met
betrekking tot mediation. De meeste (beroeps) organisaties en andere
belanghebbenden zijn het er wel over eens dat regelgeving nodig is om mediation
te bevorderen. Is dat mediation 'light' wetgeving (Orde van Advocaten), of moet
er veel meer worden geregeld (MFN).
De Wetgeving zal gedragen moeten worden door het nieuwe kabinet. Ik heb wel de indruk gekregen dat het ministerie op zich graag verder wil met wetgeving. Wel gaven ze aan dat Van der Steur wel echt de "founding father" was van de wetgeving, en die missen we nu. Het ministerie heeft gezegd dat het feit dat de organisaties zo verdeeld zijn tot nu toe niet heeft geholpen, maar de indruk die ze van de expertmeeting hebben gekregen is positiever dan het geen dat tijdens de consultatie is gebeurd. Er was ook veel aandacht voor het verschoningsrecht, daar zijn de meesten wel voor. Wel is dan de vraag welke mediators dat verschoningsrecht krijgen.
De Wetgeving zal gedragen moeten worden door het nieuwe kabinet. Ik heb wel de indruk gekregen dat het ministerie op zich graag verder wil met wetgeving. Wel gaven ze aan dat Van der Steur wel echt de "founding father" was van de wetgeving, en die missen we nu. Het ministerie heeft gezegd dat het feit dat de organisaties zo verdeeld zijn tot nu toe niet heeft geholpen, maar de indruk die ze van de expertmeeting hebben gekregen is positiever dan het geen dat tijdens de consultatie is gebeurd. Er was ook veel aandacht voor het verschoningsrecht, daar zijn de meesten wel voor. Wel is dan de vraag welke mediators dat verschoningsrecht krijgen.
Ministerie van Veiligheid en Justitie : 5 juli 2017
vrijdag 7 juli 2017
Tax Controversy Leaders Guide 2017 Nomination
Ik ben door International Tax Review genomineerd als één van
de “Tax Controversy Leaders as the leading practitioners in the
Netherlands”. Ook online te vinden op www.internationalraxreview.com
Tax Controversy Leaders Guide 2017 Nomination
Het pleitbaar standpunt voor de BTW
Hertoghs advocaten zal op donderdag 5 oktober 2017 een btw jamsessie organiseren met medewerking van mij en Peter van Hagen (Hertoghs advocaten).
Onderwerp van deze jamsessie is "Het pleitbaar standpunt voor de BTW". In het Credit Suisse-arrest van 21 april 2017 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over het pleitbare standpunt voor de directe belastingen. Wat betekent deze beslissing voor de btw.
Deelname is gratis en derhalve op uitnodiging. Actieve participatie wordt zeer op prijs gesteld. Heeft u interesse stuurt u dan een email naar vos@hertoghsadvocaten.nl.
De bijeenkomst vindt plaats op het kantoor van Hertoghs advocaten aan de Parklaan 32 te Rotterdam en start om 17.00 uur tot ongeveer 19.00 uur. Na afloop is er tijd voor een gezellige nazit met borrel.
BTW-jamsessie : 5 oktober 2017
Onderwerp van deze jamsessie is "Het pleitbaar standpunt voor de BTW". In het Credit Suisse-arrest van 21 april 2017 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over het pleitbare standpunt voor de directe belastingen. Wat betekent deze beslissing voor de btw.
Deelname is gratis en derhalve op uitnodiging. Actieve participatie wordt zeer op prijs gesteld. Heeft u interesse stuurt u dan een email naar vos@hertoghsadvocaten.nl.
De bijeenkomst vindt plaats op het kantoor van Hertoghs advocaten aan de Parklaan 32 te Rotterdam en start om 17.00 uur tot ongeveer 19.00 uur. Na afloop is er tijd voor een gezellige nazit met borrel.
BTW-jamsessie : 5 oktober 2017
dinsdag 4 juli 2017
Mogelijkheden Mediation vaak onderbenut
In het vakblad "Het Register" is een interview met mij opgenomen met als titel: "Mogelijkheden Mediation vaak onderbenut".
http://www.roelofvos.nl/wp-content/uploads/2017/06/document1970-01-01-002557.pdf
Het Register, Belastingadviseur, juni 2017, nr. 3
http://www.roelofvos.nl/wp-content/uploads/2017/06/document1970-01-01-002557.pdf
Het Register, Belastingadviseur, juni 2017, nr. 3
Indirect Tax Leaders 2017
Indirect Tax Leaders is een lijst met nominaties van de "leading Indirect Tax" adviseurs van de wereld.
http://www.internationaltaxreview.com/IssueArticle/3728561/Supplements/Netherlands.html?supplementListId=98089
International Tax Review, 6th Edition 2017
http://www.internationaltaxreview.com/IssueArticle/3728561/Supplements/Netherlands.html?supplementListId=98089
International Tax Review, 6th Edition 2017
Mediation in fiscale geschillen: eensgezind met wetgeving vooruit!
In de fiscale procespraktijk eindigt een conflict lang niet altijd met een beslissing van de belastingrechter. Regelmatig komt het voor dat een zaak tussen belastingdienst en belastingplichtige buiten rechte kan worden opgelost. Ik ben bij Hertoghs advocaten advocaat maar ook MfN mediator. Hieronder ga ik in op de rol van mediation bij fiscale geschilbeslechting en - de noodzaak van - wetgeving ter bevordering van mediation.
Mediation heeft bij fiscale geschillen tussen overheid en burger de afgelopen jaren een bescheiden plekje veroverd. Waarom wordt er niet meer gebruik van gemaakt? Soms is het de onbekendheid - bij vooral de belastingplichtige - met en/of onduidelijkheid over mediation. In de praktijk zie ik vaak dat de belastingdienst een verzoek om mediation afwijst. Hoe komt dat? Wil de betrokken ambtenaar geen "pottenkijker" in het dossier? Ligt een mogelijke strafzaak op de loer, dan is dat soms reden voor de belastingdienst geen mediation te willen. En ik hoor ook wel dat de fiscus mediation als een hinderlijke vertraging ziet van de afwikkeling van de zaak. Eigenlijk begrijp ik - afgezien van strafzaken - niet goed waarom mediation wordt geweigerd. Van de overheid mag toch in elk geval een open houding worden verwacht ten aanzien van een goed gesprek.
Bron: Hertoghs beschouwt 4 juli 2017
zaterdag 1 juli 2017
Vragen om een fiscale mediation
Zie vandaag zaterdag 1 juli 2017 in het FD.
Wordt mediation in een fiscaal geschil in eerste instantie door de belastingdienst geweigerd, ga dan niet bij de pakken neerzitten als het niet lukt. Probeer dan informele bemiddeling.
Mijn opmerking is onderdeel van het het verslag van Wilma van Hoeflaken in het FD magazine Werk&Geld van het Lustrumcongres van de Vereniging voor fiscale mediation (VFM) van 14 juni 2017 in Utrecht. Titel van haar artikel in het FD: ' In relatietherapie met de belastingdienst'
Wordt mediation in een fiscaal geschil in eerste instantie door de belastingdienst geweigerd, ga dan niet bij de pakken neerzitten als het niet lukt. Probeer dan informele bemiddeling.
Mijn opmerking is onderdeel van het het verslag van Wilma van Hoeflaken in het FD magazine Werk&Geld van het Lustrumcongres van de Vereniging voor fiscale mediation (VFM) van 14 juni 2017 in Utrecht. Titel van haar artikel in het FD: ' In relatietherapie met de belastingdienst'
vrijdag 7 april 2017
Systematische belemmering recht op aftrek btw in strijd met doeltreffendheidsbeginsel
Op 19 augustus 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld dat het weigeren van teruggaaf van btw naar aanleiding van het Fuchs arrest in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel. Gepubliceerd in BTW Bulletin 2016/27.
Systematische belemmering aftrek van btw ism doeltreffendheidsbeginsel
Systematische belemmering aftrek van btw ism doeltreffendheidsbeginsel
De jacht op buitenlands vermogen bij Credit Suisse
Op vrijdag 31 maart 2017 werd in de
media veel aandacht besteed aan de FIOD-invallen bij vermeende zwartspaarders
en kantoren van Credit Suisse. Daaruit blijkt dat de FIOD over gegevens
beschikt van 3.800 Nederlanders die vermogen hebben aangehouden bij Credit
Suisse in Zwitserland.
Deze FIOD-invallen en de inzet van het strafrecht bij de aanvang van een actie tegen vermeende zwartspaarders komt wel erg willekeurig voor, te meer nu de overige 3.798 Nederlanders nadrukkelijk worden geattendeerd op de inkeerregeling en dus via een fiscale afdoening alsnog de te weinig geheven belasting en een fikse boete betalen.
Deze FIOD-invallen en de inzet van het strafrecht bij de aanvang van een actie tegen vermeende zwartspaarders komt wel erg willekeurig voor, te meer nu de overige 3.798 Nederlanders nadrukkelijk worden geattendeerd op de inkeerregeling en dus via een fiscale afdoening alsnog de te weinig geheven belasting en een fikse boete betalen.
Email: vos@hertoghsadvocaten.nl
woensdag 29 maart 2017
Q&A Inkeerregeling
Vraag 1: Wat gebeurt er normaal gesproken als de Belastingdienst ontdekt dat ik een onjuiste/onvolledige aangifte heb ingediend?
Als de Belastingdienst ontdekt dat u onjuist of onvolledig aangifte heeft gedaan (bijvoorbeeld door buitenlands vermogen niet aan te geven), dan zal de Belastingdienst een navorderingsaanslag opleggen voor het nog te betalen bedrag aan belasting. Op de navorderingsaanslag wordt ook belastingrente (tot 1 januari 2013 heffingsrente) in rekening gebracht voor het te laat betalen van de belasting. Daarnaast kunnen hoge boetes worden opgelegd. Als de Belastingdienst ontdekt dat u onjuist of onvolledig aangifte heeft gedaan, riskeert u een boete die kan dan oplopen tot 300% van de verschuldigde belasting. Afhankelijk van de situatie kan strafrechtelijke vervolging worden ingesteld.
Vraag 2: Over hoeveel jaar terug kan de Belastingdienst nog inkomstenbelasting navorderen?
Als hoofdregel geldt een navorderingstermijn van 5 jaar. Dit betekent dat de Belastingdienst nog te betalen inkomstenbelasting in principe kan navorderen over de afgelopen 5 jaar. Deze termijn wordt verlengd met uitstel dat voor het indienen van de belastingaangifte is verleend. Voor in het buitenland aangehouden vermogen (bijvoorbeeld een bankrekening) kan daarentegen worden nagevorderd over de afgelopen 12 jaar, mits de Belastingdienst geen enkele aanwijzing had voor het bestaan van het in het buitenland aangehouden vermogen. Ook hier wordt de termijn verlengd met het door de Belastingdienst verleende uitstel voor het indienen van de IB aangifte. Zodra de Belastingdienst aanwijzingen krijgt over het bestaan van het in het buitenland aangehouden vermogen, dient de Belastingdienst de navorderingsaanslag met redelijke voortvarendheid op te leggen. Hierbij is het van belang dat, indien de Belastingdienst ‘onnodig’ stil zit, de navorderingsbevoegdheid van 12 jaar komt te vervallen.
Vraag 3: Het vermogen is (deels) uit erfenis(sen) verkregen. Kan de Belastingdienst onbeperkt erfbelasting/successierecht navorderen?
Met ingang van 1 januari 2012 is de navorderingstermijn voor erfbelasting over buitenlands vermogen dat nog niet eerder bij de Belastingdienst is aangegeven komen te vervallen, dit ter bestrijding van de zogeheten 'Edelweissroute'. De navorderingsbevoegdheid is hiermee niet meer gebonden aan de navorderingstermijn van 12 jaar. In de Wet is geen overgangsrecht opgenomen voor `oude` erfenissen en aan deze nieuwe bepaling is formeel onbeperkt terugwerkende kracht verleend. Wij vragen ons af of terugwerkende kracht in overeenstemming is met o.a. het rechtzekerheidsbeginsel. Wilt u hierover meer informatie, neem dan gerust contact met ons op. Ook geldt sinds 1 januari 2012 de verplichting voor erfgenamen om op straffe van een vergrijpboete (van 100%) de Belastingdienst te informeren zodra zij kennis nemen dat de ingediende aangifte erfbelasting voor buitenlands vermogen onjuist is dan wel ten onrechte achterwege is gebleven. Over aanslagen erfbelasting die zien op sterfgevallen na 1 januari 2010 wordt heffingsrente berekend. De heffingsrente wordt berekend over de periode die begint acht maanden na het overlijden en eindigt op de datum waarop de aanslag is opgelegd.
Vraag 4: Wat is de maximale boete/straf die kan worden opgelegd als de Belastingdienst ontdekt dat ik een onjuiste/onvolledige aangifte heb ingediend?
Als de Belastingdienst ontdekt dat u een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan:
A. is de boete bij ontdekking van niet of onvolledig aangegeven inkomsten (box I en box II) maximaal 100% van het nog te betalen inkomstenbelastingbedrag. Voorbeeld: wordt € 20.000,- nagevorderd, dan is de boete maximaal € 20.000,-.
B. is de boete bij ontdekking van niet aangegeven vermogen, zoals een buitenlandse bankrekening (box III) maximaal 300% van het nog te betalen inkomstenbelastingbedrag. Voorbeeld: wordt € 20.000,- nagevorderd, dan is de boete maximaal € 60.000,-.
C. kunt u, in het ergste geval, zelfs strafrechtelijk worden vervolgd.
Vraag 5: Kunnen navordering, belastingrente en hoge boetes worden voorkomen?
Navordering van de verschuldigde belasting en belasting(/heffings)rente kunnen niet worden voorkomen. Afhankelijk van de aangeleverde informatie en gegevens en uw onderhandelingspositie, kunnen de navordering en belastingrente onder de inkeerregeling eventueel wel worden beperkt.
Onze ervaring is dat de Belastingdienst zich doorgaans welwillend opstelt tegenover belastingplichtigen die zich vrijwillig melden. De Belastingdienst streeft veelal naar een vlotte en snelle afwikkeling. Aangezien veel mensen momenteel inkeren, is het vanwege de werkdruk bij de Belastingdienst mogelijk dat de afhandeling langer duurt dan gebruikelijk.
Vraag 6: Wat houdt de inkeerregeling in?
De inkeerregeling houdt in dat de Belastingdienst geen (bij inkeer binnen 2 jaar) of een aanzienlijk lagere boete (bij inkeer na 2 jaar) aan een belastingplichtige oplegt wanneer deze spontaan en vrijwillig alsnog, schriftelijk en volledig, aangifte doet van niet aangegeven inkomen en vermogen of de volledige informatie daarover verstrekt. Voor de boete geldt dat de inkeermelding wordt gezien als een strafverminderende omstandigheid. De boete wordt in geval van inkeer van vermogen gematigd tot 40% van het wettelijk maximum (300%), wat dus neerkomt op een boetepercentage van 120% over de te weinig geheven belasting. Bij inkeer van inkomen vindt een matiging van de boete plaats tot 60% van het wettelijk maximum (100%). Dit komt dus neer op een boetepercentage van 60% van de te weinig geheven belasting.
Vraag 7: Wat is de financiële impact van inkeer?
De kosten, dat wil zeggen het bedrag dat u alsnog aan de Belastingdienst dient te betalen, zijn afhankelijk van de hoogte van de inkomsten en het vermogen dat nog moet worden aangegeven. Is sprake van zogeheten 'stil' vermogen, dat wil zeggen als er de afgelopen 12 jaar geen of nauwelijks nieuwe 'stortingen' zijn bijgekomen, dan bedraagt de verschuldigde belasting en belastingrente in totaal ongeveer tussen de 15 en 20% van het op dit moment aanwezige vermogen. Verder is het van belang of het vermogen in Nederland wordt aangehouden of in het buitenland en uit welke bronnen het vermogen bestaat. Met bronnen bedoelen we omzet, rendement, erfenis e.d. Op basis van de gegevens die u aanlevert, kunnen wij voor u een schatting maken van de financiële impact van de inkeer, zodat u enigszins weet waar u aan toe bent. Houdt u er in elk geval rekening mee dat:
A. loon, winst en overige resultaten belast zijn tegen het progressieve tarief, terwijl vermogen sinds 2001 jaarlijks tegen 1,2% (30% belasting over een fictief rendement van 4%) in de heffing wordt betrokken;
B. sprake kan zijn van andere belastingen, afhankelijk van de herkomst van het vermogen (denk hierbij aan erf- of schenkbelasting omdat het buitenlands vermogen is ontstaan uit een erfenis of schenking) en;
C. er over de totaal verschuldigde belasting tevens heffings- en/of belastingrente is verschuldigd en boetes kunnen worden opgelegd.
Vraag 8: Wat is de maximale boete die wordt opgelegd onder de inkeerregeling?
U krijgt geen boete als u inkeert binnen twee jaar nadat u de onjuiste/onvolledige aangifte heeft ingediend. Keert u in ná deze twee jaar, dan wordt een boete opgelegd van 120% (in plaats van 300%) van het nog te betalen bedrag aan inkomstenbelasting, voor zover sprake is van niet-aangegeven vermogen. Voorbeeld: wordt € 20.000,- nagevorderd, dan is de boete maximaal € 24.000,- (in plaats van € 60.000,-).
Voor zover sprake is van niet-aangegeven inkomen wordt een boete opgelegd van 60% (in plaats van 100%). Voorbeeld: wordt € 20.000,- nagevorderd, dan is de boete maximaal € 12.000,- (in plaats van € 20.000,-).
Vraag 9: Hoe maak ik gebruik van de inkeerregeling en wat zijn de voorwaarden?
U kunt gebruik maken van de inkeerregeling door spontaan en vrijwillig alsnog, schriftelijk en volledig, aangifte te doen van verzwegen inkomen of vermogen. Daarnaast kunt u alsnog schriftelijk de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekken over het (eerder) verzwegen inkomen of de vermogensbestanddelen.
Met spontaan en vrijwillig wordt bedoeld dat u inkeert vóórdat u weet of moet vermoeden dat de Belastingdienst bekend is of bekend zal worden met uw eerdere onjuiste/onvolledige aangifte waarin inkomen of vermogensbestanddelen werd verzwegen.
U bent op tijd als:
i. de inspecteur nog geen vragen heeft gesteld over uw aangifte of uw buitenlandse vermogensbestanddelen;
ii. de inspecteur nog geen boekenonderzoek bij u heeft aangekondigd, waarbij onjuistheden uit de aangifte(n)/verzwegen vermogensbestanddelen ontdekt kunnen worden;
iii. een FIOD-ECD rechercheur nog niet aan u gemeld heeft dat er een onderzoek tegen u loopt in verband met de aangifte(n)/verzwegen vermogensbestanddelen.
iv. wanneer buitenlands vermogen alsnog vrijwillig wordt aangegeven, zal de Belastingdienst in de regel informatie opvragen om de herkomst van het vermogen vast te kunnen stellen en om de verschuldigde belasting te berekenen.
Voorbeelden van buitenlandse vermogensbestanddelen zijn:
- buitenlandse bankrekeningen;
- in het buitenland aangehouden beleggingen;
- gerechtigdheid tot het vermogen in trusts (bijvoorbeeld een SPF, Stiftung of Anstalt);
- buitenlandse onroerende zaken (bijvoorbeeld een vakantiewoning).
In beginsel zal de Belastingdienst verzoeken om openingsformulieren, stortingsbewijzen en bankafschriften met daarop de waarde van het vermogen te overleggen. Vanwege de navorderingstermijn van 12 jaar, vraagt de Belastingdienst in principe alleen informatie over de laatste 12 jaar. Gegevens ouder dan 10 jaar zijn meestal lastig te achterhalen, zeker wanneer het gaat om gegevens uit het buitenland. Onze ervaring is dat de gegevens over de 2 ontbrekende jaren vaak in overleg met de inspecteur kunnen worden vastgesteld. Let op: worden de juiste of gevraagde informatie en gegevens niet of onjuist verstrekt, dan legt de Belastingdienst mogelijk geschatte aanslagen op.
Vraag 10: Hoe is de houding van de Belastingdienst bij de afhandeling van een inkeerverzoek?
Onze ervaring is dat de Belastingdienst in de meeste gevallen bereid is de inkeer praktisch af te handelen. Hierbij is het van belang dat de relevante stukken overzichtelijk worden aangeleverd en dat een helder en pleitbaar standpunt wordt ingenomen met betrekking tot stortingen, opnamen, hoogte van het vermogen, te verrekenen bronbelasting, eventueel aftrekbare posten en het genoten inkomen. In de meeste gevallen stelt de Belastingdienst zich pragmatisch op met betrekking tot het ontbreken van gegevens. Is de feitelijke situatie helder en bestaat er geen reden tot twijfel, dan is de Belastingdienst bereid om de situatie in de oudste jaren naar redelijkheid in te vullen.
Vraag 11: Kan ik anoniem inkeren?
Nee dat is niet mogelijk. Bij inkeer dient namelijk volledige openheid van zaken aan de Belastingdienst te worden gegeven. De Belastingdienst maakt geen afspraken met anonieme belastingplichtigen. Dat betekent dat u bij inkeer altijd uw naam moet doorgeven aan de Belastingdienst.
Vraag 12: Kan ik alleen inkeren of moeten bijvoorbeeld familieleden ook inkeren?
Alleen inkeren kan. Maar als u besluit in te keren, adviseren wij om andere betrokkenen te informeren en tegelijkertijd in te keren. De inkeerregeling heeft namelijk slechts persoonlijke werking. Dit houdt in dat anderen (zoals bijvoorbeeld familieleden) niet kunnen profiteren van een door u ingezette inkeer als zij niet zelf inkeren.
Bijvoorbeeld: een erfgenaam van een buitenlandse bankrekening besluit in te keren. De erfgenaam heeft een broer die mede-erfgenaam is van de buitenlandse bankrekening. De erfgenaam die zich bij de Belastingdienst meldt zal volledige openheid van zaken over de herkomst van het vermogen moeten geven. Het gevolg hiervan is dat waarschijnlijk ook de broer bij de Belastingdienst in beeld komt. De broer kan dan mogelijk geen beroep meer doen op de inkeerregeling, tenzij de broer zelf, tegelijkertijd met de erfgenaam, is ingekeerd. Wanneer u besluit in te keren in een dergelijke situatie raden wij u derhalve aan om in elk geval met een advocaat te overleggen.
Vraag 13: Worden bij inkeer ook gemachtigden van rekeninghouders in het onderzoek van de Belastingdienst betrokken of benaderd over het verstrekken van gegevens?
Bij inkeer moet u volledige openheid van zaken geven. De Belastingdienst toetst de gepresenteerde feiten aan geloofwaardigheid en aannemelijkheid. Nader onderzoek naar gemachtigden van de rekeninghouders is dan in beginsel niet aan de orde. Dit onderzoek kan zich wel voordoen wanneer de Belastingdienst aanwijzingen heeft dat de gemachtigde zelf ook gerechtigd is tot buitenlands vermogen.
Vraag 14: Bestaat er een reële kans dat de Belastingdienst ontdekt dat ik onjuiste/onvolledige aangifte(n) heb ingediend, ondanks bijvoorbeeld een bankgeheim?
Ja. Onze ervaring is dat de kans steeds groter wordt dat niet aangegeven (buitenlands) vermogen door de Belastingdienst wordt ontdekt en het bankgeheim in landen als Zwitserland, Luxemburg en Oostenrijk staat onder grote druk. De jacht op niet aangegeven vermogen is een wereldwijde trend. Belastingautoriteiten van verschillende landen werken steeds meer en nauwer met elkaar samen om belastingontwijking en ontduiking tegen te gaan. Deze samenwerking wordt versterkt door regelingen in belastingverdragen, Europese richtlijnen op het vlak van informatieverstrekking en overeenkomsten die specifiek gericht zijn op de uitwisseling van fiscale informatie (de zogenoemde TIEA's). Per 1 januari 2013 is de nieuwe wet over informatie-uitwisseling binnen de EU in werking getreden. Met die nieuwe wet zijn de (opsporings-)bevoegdheden en mogelijkheden van Nederlandse belastingambtenaren aanzienlijk verruimd. De huidige vergaande internationale samenwerking maakt het voor landen steeds moeilijker om een eventueel bankgeheim in stand te houden. Zo heeft een groot aantal landen zich verbonden om vanaf 2017 bank- en belastinggegevens (over het jaar 2016) automatisch te zullen uitwisselen. Met Zwitserland zal deze uitwisseling plaatsvinden vanaf 2018 (over het jaar 2017). Ook de banken zelf eisen vanuit eigen 'Compliance policy', steeds vaker dat de rekeninghouder aan de bank verklaart, dat het vermogen in eigen land is gefiscaliseerd.
Vraag 15: Kan ik ook inkeren als ik het geld heb verkregen uit illegale activiteiten?
Ja dat kan. De inkeerregeling is in principe ook dan van toepassing voor wat betreft de alsnog te betalen belasting. U moet er wel rekening mee houden dat indien vermogen is terug te voeren op illegale activiteiten, mogelijk sprake is van strafrechtelijke delicten zoals: overtreding van de Opiumwet; belastingfraude; valsheid in geschriften; witwassen etc. Op basis van de inkeerregeling maakt de Belastingdienst geen melding bij het Openbaar Ministerie van belastingfraude. Wel licht de Belastingdienst het Openbaar Ministerie in over deze eventuele andere delicten.
Vraag 16: Hoe wordt omgegaan met vermogen dat is ondergebracht in een buitenlandse trust of vennootschap (SPF, Stiftung, Anstalt)?
Dat hangt af van de Nederlandse fiscale kwalificatie van de betreffende trust of vennootschap. Een buitenlandse kwalificatie wordt niet automatisch gevolgd door de Nederlandse Belastingdienst. Per 1 januari 2010 wordt vermogen dat is ondergebracht in een trust altijd aan de inbrenger toegerekend. Voor vennootschappen bestaat minder duidelijkheid. Wordt een vennootschap als transparant aangemerkt, dan brengt dit mee dat de achterliggende gerechtigden tot het vermogen in de belastingheffing worden betrokken. Wordt de vennootschap als niet-transparant aangemerkt, dan kan mogelijk heffing bij de trust of vennootschap aan de orde komen. Voor de exacte fiscale gevolgen is onder meer bepalend of de buitenlandse entiteit fiscaal gezien in Nederland is gevestigd.
Vraag 17: Hoe zit het met schenkingen aan familieleden etc.?
Als zich schenkingen hebben voorgedaan aan bijvoorbeeld familieleden, dan wel het vermogen is verkregen uit schenking van familieleden, is mogelijk ook Schenkbelasting verschuldigd. Het tarief bedraagt bij een schenking van ouder aan kind: 10% en 20% bij bedragen hoger dan € 121.902,-. Schenkbelasting is alleen verschuldigd als de schenker in Nederland woont. Als destijds in Nederland geen aangifte Schenkbelasting is gedaan, begint de verjaringstermijn van 12 jaar te lopen na de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of van de verkrijger in de registers van de burgerlijke stand. Indien zowel de schenker als de verkrijger een rechtspersoon is, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag 20 jaar na de schenking. Ter zake van schenkingen is geen belastingrente verschuldigd.
Vraag 18: Hoe gaat de belastingdienst om met opnamen van het buitenlands vermogen?
Als de afgelopen 12 jaar incidenteel dan wel regelmatig bedragen van de buitenlandse rekening(en) zijn opgenomen, zijn daaraan geen fiscale consequenties verbonden voor zover de opnamen zijn besteed aan reguliere (consumptieve) bestedingen. De Belastingdienst beoordeelt of geen sprake is van bijvoorbeeld schenkingen.
Vraag 19: Wordt er naar de herkomst van vermogen gevraagd als dit vermogen langer dan 12 jaar op een buitenlandse bankrekening staat?
Ja, de Belastingdienst kan ook informatie of gegevens opvragen over gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan buiten de navorderingstermijn van 12 jaar. Bijvoorbeeld om inzicht te krijgen over in het verleden verdeelde nalatenschappen.
Vraag 20: Moet ik mijn buitenlands vermogen na inkeer overboeken naar Nederland?
Nee dat hoeft niet. U kunt uw buitenlandse bankrekening ook na de inkeer blijven aanhouden. U moet de rekening uiteraard wel opgeven in uw jaarlijkse aangifte Inkomstenbelasting.
Vraag 21: Kan Hertoghs advocaten mij begeleiden als ik besluit gebruik te maken van de inkeerregeling?
Ja zeker. Hertoghs advocaten heeft ruime ervaring in het begeleiden van belastingplichtigen die een beroep willen doen op de inkeerregeling. Om optimaal gebruik te maken van de inkeerregeling is het van belang dat de inkeer zorgvuldig wordt gedaan. Wij begeleiden u derhalve in alle fasen van het inkeerproces. U kunt voor meer informatie contact met ons opnemen.
Vraag 22: Wat is het voordeel om begeleid te worden door een advocaat (in plaats van een belastingadviseur of een accountant)?
Advocaten hebben een geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht, waardoor u in alle vertrouwelijkheid en vrijheid met ons kan overleggen. Dat geldt zowel voor het verkennende gesprek als voor het gehele inkeertraject. Dat is anders bij adviseurs en accountants. Voor adviseurs geldt een meldingsplicht op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) bij het begeleiden van een inkeertraject (niet bij het verkennende gesprek). Advocaten zijn expliciet verplicht tot geheimhouding en tot het doen van een beroep op hun verschoningsrecht. Daarnaast hebben wij als advocaten ook ruime ervaring met fiscale en strafrechtelijke procedures. Zo kunnen wij u optimaal begeleiden en zoveel mogelijk 'ellende' voorkomen dan wel beperken.
Vraag 23: Wat houdt de begeleiding door Hertoghs advocaten in?
Wij begeleiden wij u in alle fasen van het inkeertraject. Na een oriënterend gesprek verzorgen wij het opstellen en indienen van de zogeheten inkeerbrief. Verder assisteren wij bij het verzamelen van de benodigde documentatie, maken indien gewenst een belastingberekening en voeren de onderhandelingen met de Belastingdienst. Onze begeleiding zorgt ervoor dat u, in geval u ondernemer bent, zo weinig mogelijk hinder ondervindt in het runnen van uw bedrijf. In geval u particulier bent, zorgt onze begeleiding ervoor dat u zorgeloos uw buitenlandse vermogensbestanddelen kunt aangeven, om hier vervolgens na de inkeer naar believen over te kunnen beschikken.
Vraag 24: Hoe lang duurt het inkeertraject?
De duur van het inkeertraject hangt af van uw specifieke situatie. De meest simpele situatie kan in twee maanden worden afgewikkeld terwijl complexere situaties soms zes tot twaalf maanden in beslag nemen. De wijze waarop de informatie en gegevens aan de Belastingdienst worden verstrekt heeft invloed op het tijdsverloop van het inkeertraject. Wordt de informatie snel, volledig en duidelijk aangeleverd, dan kan dat aanzienlijk in tijd schelen.
Vraag 25: Kan Hertoghs advocaten mij ook bijstaan als de Belastingdienst heeft ontdekt dat ik onjuiste/onvolledige aangifte(n) heb gedaan?
Uiteraard. Wij hebben ruime ervaring met fiscale en strafrechtelijke procedures. Zo kunnen wij zorgen voor een optimale verdediging en een goede afstemming van de mogelijke procedures die de ontdekking tot gevolg heeft. U kunt voor meer informatie contact opnemen met ons opnemen.
Meer informatie zie www.hertoghsadvocaten.nl of mail naar vos@hertoghsadvocaten.nl
Abonneren op:
Posts (Atom)